Het beeld dat we hier willen gebruiken ter illustratie is dat van een klimtuig. De touwen zijn verbonden via knooppunten die de constructie stabiliteit geven. De touwen bewegen in alle richtingen en bevinden zich schijnbaar in een situatie van chaos. Met dit beeld willen we de status van tijd - verstrengeld en verbonden - voorstellen. Tijd wordt hier dan niet lineair maar wel als product van verbondenheid (tussen de touwen) voorgesteld. De touwen komen op sommige punten ook samen: deze samenkomsten kunnen een moment in tijd zijn waarop verschillende lichamen samenkomen. Met de term lichamen wordt de verzameling van menselijke en niet-menselijke actoren bedoeld. Oorspronkelijk wordt in de tekst de term “bodies” gebruikt. Er werd gekozen voor de vertaling naar lichamen omdat dit begrip verwijst naar alles wat voelbaar is.
Tijd is dus geen lineair concept - een recht touw, zonder richtingsveranderingen en zonder verbindingen met andere touwen - maar wel een weving van allerlei touwen door elkaar die verbonden worden door de lichamen die zich hierin bevinden. Deze lichamen zijn dus constitutief voor de tijd. Ze verwezenlijken deze tijd als het ware, zonder deze was die tijd er niet. Indien we deze verstrengelingen van lichamen negeren wordt onze visie op tijd en de wereld sterk gereduceerd tot iets lineair en passief. Het centrale concept is hier dan ook logischerwijs het begrip tijd. De tekst focust op de praktijk waarin tijd wordt gemaakt en dat tijd zich niet beperkt tot menselijke actoren maar ook niet menselijke, verzamelnaam lichamen. De tekst nodigt uit tot nadenken over de manier waarop wij tijd begrijpen en hiervan gebruik maken in de praktijk. Wapenaar wil laten zien dat tijd op verschillende manieren wordt gemaakt, en niet enkel door de mens. |
Auteur
De auteur is de Canadese Kelsey Wapenaar, een kleuterlerares en pedagoog, werkzaam in een kinderopvang. Ze is afgestudeerd aan Capilano University of Early Childhood Education in Vancouver. Ze werkt daar samen met collega’s aan praktijkonderzoek naar de betekenis van interacties en verbondenheid tussen mensen en materiële actoren. Vanuit de idee dat het klaslokaal een levende omgeving is met zowel menselijke als niet-menselijke actoren die elkaar beïnvloeden, is ze ook vooral geïnteresseerd in kunst. Ze ziet hierin de ultieme mogelijkheid tot ontmoeting tussen lichamen. Deze relationeel-materialistische benadering- de relatie tussen ding en mens- is dus wel een rode draad doorheen haar werk. Wapenaar vertrekt in haar onderzoek vanuit een zorgende houding (zie ook haar boekhoofdstuk: Curriculum as caring). Vanuit een bezorgdheid gaat ze om met de praktijk en tracht ze die met haar onderzoek te begrijpen. Die bezorgdheid beschrijft ze zelf als een proces dat niet blijft hangen in een vaststaande conclusie maar aandacht wil geven aan de complexiteit en onzekerheid van de wereld. De tekst die we hier bespreken past binnen dit plaatje van deze zorgende houding.
Probleemstelling in relatie tot de kwesties
Vandaag wordt tijd vaak gelijkgesteld met de instrumenten die we hanteren om tijd te meten en te structureren, zoals de klok of het uurrooster. Men veronderstelt daarbij dat het mogelijk is om tijd aan zichzelf toe te eigenen en te gebruiken, een verdinglijking van tijd als het ware. Een verduidelijking hiervan is het gebruik van tijdperken. Het Antropoceen is zo het tijdperk waarin we momenteel leven en wordt gekenmerkt door de impact van de mens op de aarde met onomkeerbare veranderingen als gevolg. Een indeling van tijd met de bedoeling om, onder andere, de mens meer inzicht te bieden in de grote invloed die zij/hij heeft en de daarbij horende verantwoordelijkheid.
Daarnaast heeft Wapenaar het ook over het curriculum van vroegschoolse educatie dat volgens haar te unidirectioneel benaderd wordt. Zo wordt tijd in de kleuterklas tegenwoordig opgedeeld en gelijkgesteld aan het uurrooster. Bijvoorbeeld: om 9u verzamelen, om 9u10 jasjes uitdoen en boekentassen wegzetten en van 9u15 tot 10u knutselen. Echter ervaren kinderen tijd mogelijks helemaal niet zo, maar door er op deze manier mee om te gaan worden ze wel in een bepaalde richting gedwongen en dus mede verplicht/aangeleerd om tijd op deze manier te gaan gebruiken.
Bovenstaande voorbeelden illustreren hoe tijd door de mens altijd wordt opgesplitst, gebruikt wordt als instrument en resulteert in gefragmenteerde segmenten. Van deze antropocentrische positie wil Wapenaar juist afstappen omdat dit onze wereld zou reduceren tot een wereld die enkel sociaal geconstrueerd wordt.
Daarnaast heeft Wapenaar het ook over het curriculum van vroegschoolse educatie dat volgens haar te unidirectioneel benaderd wordt. Zo wordt tijd in de kleuterklas tegenwoordig opgedeeld en gelijkgesteld aan het uurrooster. Bijvoorbeeld: om 9u verzamelen, om 9u10 jasjes uitdoen en boekentassen wegzetten en van 9u15 tot 10u knutselen. Echter ervaren kinderen tijd mogelijks helemaal niet zo, maar door er op deze manier mee om te gaan worden ze wel in een bepaalde richting gedwongen en dus mede verplicht/aangeleerd om tijd op deze manier te gaan gebruiken.
Bovenstaande voorbeelden illustreren hoe tijd door de mens altijd wordt opgesplitst, gebruikt wordt als instrument en resulteert in gefragmenteerde segmenten. Van deze antropocentrische positie wil Wapenaar juist afstappen omdat dit onze wereld zou reduceren tot een wereld die enkel sociaal geconstrueerd wordt.
Antwoorden op probleemstellingIn tegenstelling tot de bovengenoemde ‘technische’ tijd, beschrijft Wapenaar tijd als iets dat altijd samengaat met ruimte en verstrengelingen. Tijd is hier dan wederkerend. Enerzijds bepaalt het de verstrengeling die plaatsvindt doordat een verstrengeling afhankelijk is van tijd en plaats. Anderzijds wordt het bepaald en gemaakt door de verstrengeling. Dit samengaan van tijd, ruimte en verstrengelingen impliceert ook dat het gaat om een tijd die maar tot stand komt in een bepaalde praktijk. In de kleuterklas speelt een kleuter op een ochtend bijvoorbeeld met een poppenhuis. Tijdens die activiteit is ze o.a. verstrengeld met de poppen, het huis, de leerkracht, de omgeving (bv. klasgrootte) en de tijd (ochtend). Er ontwikkelt zich als het ware een tijd voor de kleuter om te spelen. Deze kan niet opgedeeld worden maar is lichamelijk, intuïtief en ononderbroken. Het gaat om de tijd als een durende tijd die beleefd en daardoor gemaakt wordt. Deze tijd is bovendien ritmisch en bewegend.
|
Het is voortdurend in ontwikkeling door het samengaan met de ruimte en de verstrengelingen. Dit komt omdat tijd wordt meegedragen in de lichamen. De lichamen in het voorbeeld hebben allemaal hun eigen geschiedenis (tijd). De poppen kunnen door de jaren heen meer versleten zijn. De kleuter is dan weer opgegroeid in een gezin dat belang hecht aan structuur en plaatst de poppen daarom heel gestructureerd in het huis. De intra-actie van deze lichamen produceren zo verschillende ritmes van tijd, waardoor er altijd een proces van wording gaande is. De activiteit waarin de kleuter zich bevindt, en bijgevolg zijn/haar ervaring, is altijd anders. De tweede keer dat de kleuter zal spelen met het poppenhuis (andere tijd waarin men tijd maakt) zal de ervaring allicht verschillen met de eerste keer. De kleuter is dus altijd in wording. |
Centrale concepten
Concept 1 |
Een eerste concept dat centraal staat in de tekst is verstrengeling. Wapenaar wil met dit kernbegrip een bepaalde manier van denken over de tijd naar voren brengen. Een manier die rekening houdt met de omgeving en de materialen die met de mens samenhangen. De werkelijkheid waarin we leven is volgens de auteur met name een verknoping, een verstrengeling van allerlei concrete lichamen. Lichamen zijn verzamelingen van menselijke en niet-menselijke (voorwerpen, planten, dieren, etc.) elementen in de omgeving. Kenmerkend aan deze lichamen is dat ze kunnen handelen, ze werken in op elkaar, ze zijn actief en levendig, ze hebben een kracht. Dit impliceert dat elke activiteit gaat over een proces van wording (zie concreet voorbeeld in paragraaf ‘Antwoord’). Dit belangrijk concept moet begrepen worden als iets actief, iets dat een bepaalde beweging voorstelt. Het gaat om de beweging, de verstrengeling van alles in een concrete activiteit. Die activiteit of “event” zoals Richardson het beschrijft in de tekst, is de plaats waar zo’n verstrengeling plaatsvindt, waar meerdere lichamen met elkaar in relatie treden. Het concept van verstrengeling wordt in dit opzicht ook gebruikt om de dynamiek te onderzoeken waarin deze intra-actie plaatsvindt.
|
Intra-activiteit is dan ook het tweede centrale concept. Dit slaat op de relatie tussen menselijke en niet-menselijke actoren, waarbij de niet-menselijke actoren niet langer gezien worden als passief, maar eerder als actoren die ook actief zijn en een handeling bevatten. Verstrengelingen van lichamen en tijd staan in relatie tot elkaar. De tijd komt tot stand in die relaties tussen alle actoren en maakt deel uit van die relaties. Dit komt ook naar voren bij de relationeel-materialistische benadering waarbij er een web van relaties bestaat tussen menselijke en niet-menselijke lichamen. Er is dus sprake van een intra-activiteit waarbij het onmogelijk is om geïsoleerd te zijn omdat onze lichamen altijd verbonden zijn met andere lichamen. Een individueel bestaan is dus moeilijk omdat lichamen altijd andere lichamen beïnvloeden, maar ook (vaak onbewust) worden beïnvloed door materialen en andersom. Alle actoren hebben dus “agency”. De theorie van “agential realism” kan aan dit concept gelinkt worden. Hier wordt er beschreven dat lichamen voortdurend in relatie staan met elkaar en dat er een proces van voortdurende wording plaatsvindt door telkens andere lichamen tegen te komen. Deze theorie heeft niet enkel betrekking op de sociale en menselijke wezens. Alles (zowel menselijke als niet-menselijke actoren) staat in relatie met elkaar, alles bevindt zich in een verstrengeling van actoren en alles is onderling verbonden.
|
Concept 2 |
Concept 3 |
Een derde concept dat naar voren treedt in de tekst is ritmes. De nadruk wordt gelegd op het meervoud van het woord ritme. Dit omdat er binnen tijd geen sprake is van één soort ritme maar eerder over een meervoud aan ritmes. Tijd impliceert altijd meerdere ritmes omdat tijd voortdurend in ontwikkeling is omwille van de verstrengeling met lichamen. Tijd is geen lineair proces waarbij er een begin en een einde is. Het verleden wordt niet achtergelaten, maar maakt deel uit van het heden en de toekomst. Tijd moet losgekoppeld worden van een bepaalde chronologie. Het moet beschouwd worden als iets ritmisch en als iets waar beweging in zit. Lichamen verschuiven voortdurend omwille van nieuwe verbindingen die gevormd worden. Door de wederzijdse relatie met lichamen, beïnvloeden ze elkaar. Hierdoor ontstaan er voortdurend andere bewegingen en snelheden. Hieruit kan verondersteld worden dat tijd gezien kan worden als iets tijdelijks (tijdelijkheid van tijd), omdat het voortdurend verschillende snelheden en ritmes aanneemt op basis van wat menselijke en niet-menselijke actoren ervaren in relatie tot elkaar. Tijd vloeit dan ook uit een intensieve stroom van ritmes. Door de intra-acties die plaatsvinden tussen de verschillende actoren, worden er verschillende ritmes van tijd geproduceerd.
|
Een vierde concept in deze tekst is durende tijd. Met de theorie van Bergson over tijd als een bepaalde duur probeert Wapenaar de reeds benoemde problematiek (zie paragraaf ‘Probleemstelling’) van het klassieke gebruik van tijd duidelijk te maken. Het grote verschil tussen tijd en duur is dat tijd in onze gangbare manier van begrijpen, weliswaar objectief en van buitenaf (bijvoorbeeld door klokken en kalenders) wordt vastgesteld. Dit in tegenstelling tot ‘duur’ dat intuïtief is. Tijd in deze opvatting gaat met andere woorden eigenlijk om een lichamelijke ervaring, een ononderbroken proces dat niet in afzonderlijke momenten kan worden opgesplitst. Deze gedachte stelt met name voor dat tijd een pure beweging is die meerdere ritmes inhoudt. De speeltijd in de kleuterklas heeft bijvoorbeeld een bepaald ritme, het wordt ‘speel-tijd’, wat een intens gevoel van tijd veroorzaakt. De tijdsgeest van het leven in de klas kan in dit opzicht zeer concreet beschreven worden, waarbij de duur van tijd binnen deze ruimte wordt ontwikkeld met allerlei bewegingen van lichamen. Dit standpunt over tijd stelt ons in staat om kinderen, maar ook volwassenen, te zien als wezens in wording, verwikkeld met lichamen uit hun omgeving.
|
Concept 4
|
Citaten
Entanglements of humans and non-human bodies all play a role in producing time. Vanuit het temporeel perspectief in de tekst wordt tijd niet voorgesteld als een levenloos concept, maar als iets dat actief wordt gemaakt in de verstrengelingen van verschillende lichamen. Mensen raken namelijk verweven in de tijd doordat ze in nauwe relatie staan met andere mensen, maar ook tot de tijd, dingen, dieren en plaatsen rondom hen. Tijd wordt dus tijdens concrete activiteiten fundamenteel verweven met menselijke en niet-menselijke lichamen. Dit citaat maakt het doel van Wapenaar voor deze tekst zeer duidelijk: we moeten op een andere manier kijken naar tijd, door te kijken naar hoe we interageren met menselijke én niet-menselijke lichamen. Want in deze intra-actionele relaties wordt tijd geproduceerd.
|
However, time is not something we control or do something to, rather, it is something that becomes with assemblages. Mensen denken dat tijd een sociale constructie is omdat wij een controle hebben over tijd en die zelfs gebruiken om iets te doen. Dit wijst erop dat mensen op een bepaalde manier betekenis geven aan tijd. Nochtans komt tijd tot stand omwille van de verstrengeling met de assemblages, lichamen etc. Er kan dus gesproken worden van een “becoming”. De lichamen, materialen en tijd staan dus in relatie met elkaar. Dit slaat op de intra-actieve relaties waaruit tijd een bepaalde betekenis krijgt.
|
REFERENTIE
Wapenaar, Kelsey (2014). Entanglements of time. International Journal of Child, Youth, and Family Studies: 5(4.2) 826–846.
Wapenaar, Kelsey (2014). Entanglements of time. International Journal of Child, Youth, and Family Studies: 5(4.2) 826–846.