Sferen
In het hoofdstuk ‘Globes and Spheres: The topology of environmentalism’ problematiseert antropoloog Tim Ingold dat de mens afstandelijk naar de wereld kijkt. We zien volgens hem de aarde waarop we leven als iets dat statisch is en ver van ons af staat. Dit beeld beschrijft Ingold als globe. De globe is een bol waar de wereldkaart op wordt afgebeeld. Ingold pleit ervoor om dit stereotiep beeld te veranderen naar een beeld van de wereld dat bestaat uit verschillende sferen. Sferen zijn verschillende lagen die de ervaringen van mensen vormen. Het wereldbeeld waar Ingold uit vertrekt, is waar de mens als actor letterlijk in de wereld staat en die deze wereld ervaart via de zintuigen. De mens draagt in deze visie zorg voor de wereld. Kortom, wil Ingold weg van een afstandelijke objectieve kijk naar de wereld. Hij pleit eerder voor een beeld waar we in relatie staan met de wereld.
De bovenstaande foto omvat de voorstelling van de globe en de verschillende sferen. Op de foto zien we een deel van de globe. Daarbovenop zijn de verschillende lagen zichtbaar die de sferen voorstellen.
Enerzijds zie je lichtvervuiling op de foto als voorbeeld van menselijke invloeden die geleid hebben tot een onherstelbare verandering in het tijdperk van het Antropoceen. Anderzijds zien we de symbolische sferen aangeduid met lijnen. Deze lijnen zijn eerder transparant, omdat iedere sfeer een andere perceptie hanteert en de sferen in elkaar kunnen overgaan. Ervaringen, die de sferen vormen, lopen namelijk in elkaar over en kunnen niet strikt van elkaar gescheiden worden. Bijvoorbeeld bepaalde dingen die we kunnen zien, horen, ruiken, voelen.
Tip: Kom na het lezen van deze webtekst even terug naar deze foto
In het hoofdstuk ‘Globes and Spheres: The topology of environmentalism’ problematiseert antropoloog Tim Ingold dat de mens afstandelijk naar de wereld kijkt. We zien volgens hem de aarde waarop we leven als iets dat statisch is en ver van ons af staat. Dit beeld beschrijft Ingold als globe. De globe is een bol waar de wereldkaart op wordt afgebeeld. Ingold pleit ervoor om dit stereotiep beeld te veranderen naar een beeld van de wereld dat bestaat uit verschillende sferen. Sferen zijn verschillende lagen die de ervaringen van mensen vormen. Het wereldbeeld waar Ingold uit vertrekt, is waar de mens als actor letterlijk in de wereld staat en die deze wereld ervaart via de zintuigen. De mens draagt in deze visie zorg voor de wereld. Kortom, wil Ingold weg van een afstandelijke objectieve kijk naar de wereld. Hij pleit eerder voor een beeld waar we in relatie staan met de wereld.
De bovenstaande foto omvat de voorstelling van de globe en de verschillende sferen. Op de foto zien we een deel van de globe. Daarbovenop zijn de verschillende lagen zichtbaar die de sferen voorstellen.
Enerzijds zie je lichtvervuiling op de foto als voorbeeld van menselijke invloeden die geleid hebben tot een onherstelbare verandering in het tijdperk van het Antropoceen. Anderzijds zien we de symbolische sferen aangeduid met lijnen. Deze lijnen zijn eerder transparant, omdat iedere sfeer een andere perceptie hanteert en de sferen in elkaar kunnen overgaan. Ervaringen, die de sferen vormen, lopen namelijk in elkaar over en kunnen niet strikt van elkaar gescheiden worden. Bijvoorbeeld bepaalde dingen die we kunnen zien, horen, ruiken, voelen.
Tip: Kom na het lezen van deze webtekst even terug naar deze foto
AuteurTim Ingold is een Brits sociaal antropoloog. Hij werkte aan de Universiteiten van Helsinki, Manchester en Aberdeen. In de professionele carrière van Tim Ingold kunnen er twee rode draden herkend worden. De eerste rode draad betreft de blijvende vraag over wat de maatschappelijke waarde van de sociale en culturele antropologische discipline is. Hij hield zich eveneens doorheen zijn professionele loopbaan bezig met een praktische vraag. Namelijk, hoe kunnen we antropologie op een interessante manier leerbaar maken en welke didactische handelingen en werkvormen kunnen hierbij een meerwaarde bieden? De tweede rode draad doorheen zijn loopbaan, betreft zijn aandacht voor ‘het maken van dingen’ en wat dit ‘maken’ precies is. Een andere tekst van Ingold op deze website, On weaving a basket, is een goede illustratie hiervoor. In deze tekst bestudeert hij tevens hoe binnen verschillende samenlevingen voorwerpen en attributen gemaakt en gebruikt worden en welke er specifiek nodig zijn. De vragen “Hoe worden gebruiksvoorwerpen gemaakt en hoe moeten we het ‘maken’ zien?” houden hem als onderzoeker bezig. In het nadenken over dit ‘maken’ hanteert hij een expliciet perspectief. Hierbij situeert hij ‘maken’ altijd tussen mensen als maker, de handen van de mens en het object dat wordt gemaakt. Hij zoekt met andere woorden naar de correspondentie van de mens en de materialiteit. Tim Ingold heeft verder aandacht voor de manier waarop we de dingen zien, de omgeving percipiëren en de manier waarop we met de omgeving in interactie treden. Dit komt ook terug in zijn concept van sferen, wat hieronder uitgediept zal worden. Een van de meest bestudeerde thema’s in Ingold’s onderzoeken is de manier waarop het dagelijkse leven tot stand komt in Arctische samenlevingen. In deze tekst gebruikt Ingold het wereldbeeld van de Yup’ik, een Inuit volk, als voorbeeld om het concept sferen te verduidelijken. |
Probleemstelling in relatie tot de kwesties
Ingold stelt zich vragen over het beeld dat we vandaag gebruiken als voorstelling van de aarde: de globe. Hij problematiseert deze modernistische visie van een aardbol. Wanneer we spreken van een globe of aardbol – aldus Ingold – dan is het niet een wereld ‘waarin’ we wonen, maar een wereld ‘waarop’ we wonen. Ingold verduidelijkt dit met het voorbeeld van een astronaut. Een astronaut kijkt naar de werkelijkheid, en dus de wereld, vanuit de ruimte. Hij neemt deze letterlijk waar als een bol met land en water. Hij onderzoekt dus de aardbol op een objectieve en afstandelijke manier. Doordat hij op een afstand kijkt naar de wereld, is het moeilijk om zijn ervaringen er mee te verbinden. Dit lijkt op het beeld van een universele wereld dat Ingold in vraag stelt. Een universele wereld wordt door Ingold opgevat als een wereld die voor menselijk en niet-menselijke actoren eenzelfde, allesomvattende ervaring biedt. Dit beeld creëert een bepaalde afstand tussen het leven en de aardbol zelf. Ingold verlangt een loskoppeling van dit universele wereldbeeld. Mensen delen daarentegen de wereld met verschillende actoren zoals planten, dieren en andere natuurlijke elementen op verschillende plaatsen. De leefwerelden van mensen verschillen dus wel onderling, waardoor je niet kan spreken over een universele wereld, maar we wel van een gedeelde wereld.
Vervolgens stelt Ingold een cruciale vraag centraal: ‘Hoe kunnen we zorg dragen voor de aarde als we de aarde niet beschouwen als onze leefwereld, maar als iets dat apart staat van het leven?’ Latour (in de webtekst van Schildermans et al., 2019) stelt tevens een gelijkaardige vraag centraal dat cruciaal is voor het Antropoceen tijdperk waarin we leven: ‘Waar kunnen we landen?’. Ingold duidt dat we net binnen het tijdperk van het Antropoceen moeten zorg dragen voor de planeet. Hij pleit voor een holistische benadering, waarbij er naar de wereld wordt gekeken als geheel en niet als som van de delen. Zo moet de astronaut de wereld onderzoeken niet vanop een afstand, maar in interactie met de wereld vanuit een bepaalde zorg.
Vervolgens stelt Ingold een cruciale vraag centraal: ‘Hoe kunnen we zorg dragen voor de aarde als we de aarde niet beschouwen als onze leefwereld, maar als iets dat apart staat van het leven?’ Latour (in de webtekst van Schildermans et al., 2019) stelt tevens een gelijkaardige vraag centraal dat cruciaal is voor het Antropoceen tijdperk waarin we leven: ‘Waar kunnen we landen?’. Ingold duidt dat we net binnen het tijdperk van het Antropoceen moeten zorg dragen voor de planeet. Hij pleit voor een holistische benadering, waarbij er naar de wereld wordt gekeken als geheel en niet als som van de delen. Zo moet de astronaut de wereld onderzoeken niet vanop een afstand, maar in interactie met de wereld vanuit een bepaalde zorg.
Antwoorden op probleemstellingIngold biedt als antwoord op het probleem dat er een shift moet plaatsvinden in onze universele visie op de wereld. Meer bepaald moet het beeld van de wereldbol plaatsmaken voor het beeld van de aarde die bestaat uit verschillende sferen. Dit beeld hanteren ook de Yup’ik, een bevolkingsgroep uit Alaska en Siberië, wanneer ze de omgeving waarin ze leven, voorstellen. Ze wonen in het centrum van de sferen, die verbonden staan met hogere sferen. Het centrum van de sfeer is hun woongebied. De hogere sferen kunnen we linken aan de omgeving die ze ervaren. De Yup’ik treden voortdurend in interactie met hun omgeving, wanneer ze jagen, vissen, rondtrekken… Ze maken dus gebruik van de concrete dingen en zintuiglijke ervaringen om hun handelen verder te bepalen en om uiteindelijk tot kennis te komen. Dit is het beeld dat Ingold als zijn inspiratiebron gebruikt voor zijn pleidooi van een wereld die de vorm aanneemt van verschillende sferen.
|
Binnen dit wereldbeeld heeft de mens meer oog voor alles wat er rond zich bevindt. Hij staat in verbinding met alles wat hij kan waarnemen door bijvoorbeeld te voelen, horen, ruiken en proeven. Dit zorgt voor een bepaalde gevoeligheid voor de wereld die voor elke mens verschilt en niet universeel is. Volgens Ingold gaat het over de zorgzame manier waarop de mens in interactie moet treden met de aardbodem en alles wat er leeft. De mens is in dit beeld sensitiever ten opzichte van zijn omgeving. Deze manier van in interactie treden kwam ook sterk naar voren in het voorbeeld over de Yup’ik. Ondanks dat de mens in het centrum van zijn eigen ervaringen staat, is het niet de mens die de wereld beïnvloedt, maar de sferische wereld die interageert met de ervaringen van de mens. Bijgevolg zijn deze sferen in tegenstelling tot het hedendaagse wereldbeeld voor iedereen uniek en daardoor dynamisch. Dit maakt volgens Ingold een gedeelde, niet-universele wereld mogelijk. |
Centrale concepten
Concept 1 |
Globe: De globe of de aardbol staat als concept centraal in de tekst van Ingold (2000). Het is een concept dat geproblematiseerd wordt vanwege het dichotomisch karakter, aangezien er een tweedeling bestaat tussen de wereld en het leven op deze wereld. Dit betekent dat de aardbol enerzijds en het leven op de aardbol anderzijds als twee losstaande feiten beschouwd worden.
Wanneer we aan kinderen vragen om een wereldbol te tekenen vanuit het perspectief van een astronaut op de maan, zullen deze tekeningen er meestal hetzelfde uitzien. Het zal namelijk een tekening zijn waar we vanuit de ruimte naar de aardbol kijken. Desondanks heeft de meerderheid van de mens, de wereld in zijn geheel nog nooit kunnen aanschouwen. Het beeld dat we hebben van de aardbol is zoals een foto uit de ruimte, die je enkel kan aanschouwen van buitenaf. Dit beeld lijkt een weergave van de mens die óp de wereld woont. Hij maakt er dus zelf geen deel van uit. De mens staat er als het ware als object er bovenop. Voor Ingold is het beeld van de aardbol, zoals deze hier geschetst wordt, problematisch. Met dit beeld lijkt het alsof het leven zich los van deze aardbol afspeelt. Zo wordt er enkel gekeken naar de aardbol als object en niet als deel van onze leefwereld. Dit beeld van de aarde en de levensvormen wordt hier dus niet als een geheel benaderd. Het gebruik van het woord “globe” is voor Ingold bovendien ook statisch. In die zin dat je een globe moeilijk op een andere manier kan bekijken, aangezien ze steeds hetzelfde uitzicht lijkt te hebben vanop afstand. |
Sferen: Ingold bekritiseert het beeld van een globe en stelt daarom een alternatief voor. Dit is het beeld van de sphere of sferen. Ingold kiest voor dit alternatief, omdat dit woord een meer dynamische en veranderlijke betekenis heeft. De manier waarop de mens de wereld ervaart, kan veranderen doorheen zijn leven. Deze ervaringen kunnen ook verschillen tussen samenlevingen zoals hierboven omschreven bij de Yup’ik.
Het woord sferen vindt zijn oorsprong in de kosmologie. Ingold gebruikt deze term om aan te geven dat zowel menselijke en niet-menselijke actoren omgeven worden door sferen. Deze sferen zijn de omgeving, de geluiden of kortom alle aspecten die we kunnen waarnemen met onze zintuigen. Het centrum van deze sferen is de beleving van menselijke en niet-menselijke actoren en vormen volgens Ingold een ervaringscentrum. Het is letterlijk een centrum waar actoren zich in bevinden en de sferen rondom hen ervaren. Ingold haalt aan dat sferen mensen omringen zonder deze in te sluiten of volledig af te sluiten van de rest van de wereld. Zoals op de afbeelding bovenaan zijn deze sferen transparant en niet afgebakend. Kortom wil Ingold aan de hand van dit concept tonen en beklemtonen dat actoren eerder in de wereld leven dan op wereld. Ze leven niet buiten de wereld, maar maken deel uit van de sferen. Ze bevinden zich in het centrum van de ervaringen die gevormd worden door alle actoren die zich in de sferen bevinden. |
Concept 2 |
Concept 3 |
Antropocentrisme: Aanvullend bij het antwoord dat Ingold biedt op de probleemstelling, haalt hij twee relevante concepten aan die eveneens een rol spelen in de hedendaagse debatten zoals over de klimaatverandering. Het lijkt dat deze debatten blijven draaien rond twee benaderingen, enerzijds het antropocentrisme en anderzijds het ecocentrisme. De benadering van het antropocentrisme stelt de mensheid centraal in het bestaan van de wereld en het universum. Deze betekenis kunnen we afleiden uit het woord zelf. Antropos is het Oudgriekse woord voor mens en centrisme betekent ‘het midden’. De mens wordt in het midden geplaatst van het bestaan en al de rest draait errond. Vanuit de interpretatie van Ingold zijn niet-menselijke dingen (dieren, planten, water…) ondergeschikt aan de mens en staan deze altijd ter beschikking van de noden van de mens. Het zijn instrumenten die de mens kan gebruiken om een bepaald levensdoel te bereiken. Dit wereldbeeld is een redelijk hiërarchische benadering waar de mensheid domineert over alle andere actoren.
|
Ecocentrisme: Het tegengestelde van de benadering van het antropocentrisme is het ecocentrisme. Dit perspectief zet niet de mensheid in het centrum van het bestaan van de wereld, maar hier staat het ecosysteem of het milieu centraal. Dit ecosysteem moeten we begrijpen als menselijke en niet-menselijke actoren/ dingen die samenwerken en zich verhouden tot elkaar, maar ook afhankelijk zijn van elkaar. Binnen deze benadering werken allerhande actoren samen om activiteiten in het ecosysteem te voltooien. In dit beeld is niet echt sprake van een hiërarchie tussen de actoren.
Ingold haalt wederom aan dat deze benadering eveneens niet de gepaste bril is die we moeten opzetten om naar het tijdsvak waarin we leven, het Antropoceen, te kijken. Zowel het antropocentrisme als het ecocentrisme zijn voor hem twee benaderingen die zich bevinden binnen het globale perspectief. Dit perspectief kijkt vanop een afstand naar de wereldbol en stimuleert voornamelijk een milieumanagement. De allesomvattende benadering van het ecocentrisme benadert de wereld namelijk als één grote omgeving. Hierdoor kunnen mensen hun ervaringen niet koppelen aan hun eigen omgeving. Deze omgeving vormt echter onze eigen sfeer en beïnvloedt dus onze ervaringen. |
Concept 4
|
Citaten
The image of the world as a globe is, I contend, a colonial one. It presents us with the idea of performed surface waiting to be occupied, to be colonised first by living things and later by human (usually meaning Western) civilisation. (p.214) Dit citaat bouwt verder op de hierboven gestelde probleemstelling. Door de aarde vanop afstand te zien, als globe, ontstaat er een proces van vervreemding. Hierbij staat de mens niet meer in verbinding met zijn leefomgeving.
Op deze manier koloniseert de mens de aarde. Hij heeft een bepaald beeld van hoe de wereld zou moeten zijn. Dit beeld projecteren ze op de aardbol. De mens draagt hierbij geen zorg meer voor de wereld, maar ‘claimt’ deze en gaat die besturen, veranderen en naar de hand zetten, zoals een kolonie. |
Although spherical imagery is employed here, the spheres are defined as layered surfaces that successively cover over one another and the world, not as successive horizons disclosed from a centre. (p.213) In dit citaat wordt het antwoord van Ingold weergegeven. Volgens hem moet de mens niet op een afstandelijke manier kijken naar de wereld, maar terug in verbinding staan met die wereld. Dit doet Ingold aan de hand van sferen. Deze sferische lagen treden in interactie met elkaar die zorgen voor een rijke ervaring van de omgeving waarin we ons bevinden. Wanneer het bijvoorbeeld regent zal je dit aanvoelen, maar ook ruiken, horen en zien. Samen vormt dit alles een gehele ervaring die gevormd worden door de verschillende lagen
|
To regard the world as a sphere is at once to render conceivable the possibility of its logical inverse, the globe; and ofcourse vice versa. We could say that both perspectives are caught up in the dialectical interplay between engagement and detachment, between human beings’ involvement in the world and their separation from it, which has been a feature of the entire history of Western thought and no doubt of other traditions as well. (p. 216)
We willen met dit citaat aantonen dat we het beeld van de globe en sferen niet van elkaar kunnen losdenken. Kijk hierbij even terug naar de afbeelding. Er is ervoor gekozen om de sferen af te beelden bovenop het beeld van een globe. Je kan je het beeld van sferen namelijk niet inbeelden zonder het voorgaande denkbeeld in rekening te nemen, in ons geval - de westerse samenleving - dat van een globe. Om op een duurzame manier betrokken te raken bij én in verbinding te staan met de wereld moeten we ons loskoppelen van het beeld van een globe. De benadering van een sferische wereld biedt hier een antwoord op.
REFERENTIE
Ingold, T. (2000). Globes and spheres. The Topology of Environmentalism. In: Ingold, T. (2000). The perception of the environment. Essays on livelihood, dwelling and skill. London: Routledge, p. 209-218.
Ingold, T. (2000). Globes and spheres. The Topology of Environmentalism. In: Ingold, T. (2000). The perception of the environment. Essays on livelihood, dwelling and skill. London: Routledge, p. 209-218.