Examenpaper van Devos Judith
INLEIDING
Mount Murals is een project, opgestart door Ruth Segers, een wetenschappelijk onderzoekster aan het departement Architectuur KU Leuven. Ze inspireerde zich op het ‘Porch Light’ programma van ‘Mural Arts Philadelphia’ (Mural Arts Philadephia, 2016). De meeste informatie over het Mount Murals-project werd verzameld via de website (Segers, 2020), een artikel (Segers et al., 2020) en mailcorrespondentie met Ruth. Daarnaast woonde ik ook de eerste infosessie van het project bij, waar een algemene uitleg over en het doel van het project werden meegedeeld.
We leven tegenwoordig in het Antropoceen, het tijdperk waarin de mens beseft dat het zich toe-eigenen van de omgeving niet gebeurt zonder onomkeerbare veranderingen. Dit komt ook tot uiting in hoe wij leven. Onze sociale omgeving werd op korte tijd superdivers en de bebouwde omgeving verandert snel (Segers et al., 2020). We leven namelijk met velen samen en niet alles of iedereen voelt zich thuis of krijgt een even rechtvaardige aanwezigheid op die plek. Mount Murals is een voorbeeld hoe hiermee omgegaan kan worden. Ruth wil met haar project mensen uit een bepaald dorp of gemeente samenbrengen in een creatief maakproces. Er zijn geen specifieke voorwaarden of restricties om deel te kunnen nemen aan het project: ‘Leeftijd of niveau maakt niet uit. We werken altijd samen aan een groter geheel’ (Segers, 2020). ‘De workshops vertrekken vanuit de betrokkenheid die de deelnemers hebben bij het gebouw of de wijk’ (Segers et al., 2020, p.31). Dit academiejaar (2020-2021) krijgt de muur van het Romerohuis een vrolijke toets met (een) muurschildering(en). In deze residentie van de KULeuven wonen studenten met en zonder functiebeperking samen op kot. Als student en bewoonster van de residentie in kwestie, neem ik hier ook deel aan. Door covid-19 zijn verdere activiteiten in het maakproces helaas uitgesteld. Eigen observaties vormen daarom in geringere mate een bron van analyse voor de praktijk.
Tijdens het project wordt geëxperimenteerd met het gevoel dat ontstaat wanneer we samenwerken aan een gemeenschappelijk eindresultaat, de muurschildering voor het Romerohuis. Op voorhand is het eindresultaat nog niet bepaald, dit ligt helemaal in handen van de deelnemers. Aan elke deelnemer wordt gevraagd een voorwerp mee te nemen dat belangrijk is voor zichzelf of eventueel voor de context van het Romerohuis. Die voorwerpen spelen een centrale rol in het creatieproces, ze bepalen letterlijk hoe de vorm van de muurschildering er uiteindelijk zal uitzien. Zo werden tijdens de eerste workshop een bierflesje, koptelefoon, klein anatomiemodel, papierklem, wereldbol, enzovoort meegebracht (Figuur 1).
Mount Murals is een project, opgestart door Ruth Segers, een wetenschappelijk onderzoekster aan het departement Architectuur KU Leuven. Ze inspireerde zich op het ‘Porch Light’ programma van ‘Mural Arts Philadelphia’ (Mural Arts Philadephia, 2016). De meeste informatie over het Mount Murals-project werd verzameld via de website (Segers, 2020), een artikel (Segers et al., 2020) en mailcorrespondentie met Ruth. Daarnaast woonde ik ook de eerste infosessie van het project bij, waar een algemene uitleg over en het doel van het project werden meegedeeld.
We leven tegenwoordig in het Antropoceen, het tijdperk waarin de mens beseft dat het zich toe-eigenen van de omgeving niet gebeurt zonder onomkeerbare veranderingen. Dit komt ook tot uiting in hoe wij leven. Onze sociale omgeving werd op korte tijd superdivers en de bebouwde omgeving verandert snel (Segers et al., 2020). We leven namelijk met velen samen en niet alles of iedereen voelt zich thuis of krijgt een even rechtvaardige aanwezigheid op die plek. Mount Murals is een voorbeeld hoe hiermee omgegaan kan worden. Ruth wil met haar project mensen uit een bepaald dorp of gemeente samenbrengen in een creatief maakproces. Er zijn geen specifieke voorwaarden of restricties om deel te kunnen nemen aan het project: ‘Leeftijd of niveau maakt niet uit. We werken altijd samen aan een groter geheel’ (Segers, 2020). ‘De workshops vertrekken vanuit de betrokkenheid die de deelnemers hebben bij het gebouw of de wijk’ (Segers et al., 2020, p.31). Dit academiejaar (2020-2021) krijgt de muur van het Romerohuis een vrolijke toets met (een) muurschildering(en). In deze residentie van de KULeuven wonen studenten met en zonder functiebeperking samen op kot. Als student en bewoonster van de residentie in kwestie, neem ik hier ook deel aan. Door covid-19 zijn verdere activiteiten in het maakproces helaas uitgesteld. Eigen observaties vormen daarom in geringere mate een bron van analyse voor de praktijk.
Tijdens het project wordt geëxperimenteerd met het gevoel dat ontstaat wanneer we samenwerken aan een gemeenschappelijk eindresultaat, de muurschildering voor het Romerohuis. Op voorhand is het eindresultaat nog niet bepaald, dit ligt helemaal in handen van de deelnemers. Aan elke deelnemer wordt gevraagd een voorwerp mee te nemen dat belangrijk is voor zichzelf of eventueel voor de context van het Romerohuis. Die voorwerpen spelen een centrale rol in het creatieproces, ze bepalen letterlijk hoe de vorm van de muurschildering er uiteindelijk zal uitzien. Zo werden tijdens de eerste workshop een bierflesje, koptelefoon, klein anatomiemodel, papierklem, wereldbol, enzovoort meegebracht (Figuur 1).
Deze voorwerpen zijn allemaal zaken die, volgens de deelnemers, het studentenleven moeten vertegenwoordigen. Belangrijk om te weten is dat zowel het eindproduct – de muurschildering - als het proces ertoe als even belangrijk worden gezien (Segers et al., 2020). Het is een proces waarin mensen met verschillende achtergronden en ook verschillende niet-menselijke dingen - de meegebrachte voorwerpen - samenkomen en dat allemaal op een bepaalde plaats, namelijk dicht bij de omgeving waar de uiteindelijke muurschildering zal komen.
PRAKTIJK
In de hierboven besproken praktijk is er sprake van een samenkomst en interactie van omgeving, mensen en niet-menselijke dingen. Deze wisselwerking tussen en eigenschappen van de verschillende actoren leiden tot een unieke muurschildering. Zo vertelde Ruth tijdens de eerste infosessie dat er ook sessies werden georganiseerd met enkel kinderen of volwassenen en hier kon duidelijk het onderscheid in vorm en kleur van het eindresultaat worden opgemerkt. Een eerste auteur, Ingold (2000), brengt enkele belangrijke ideeën en concepten naar voren die gebruikt kunnen worden om deze specifieke praktijk te analyseren. In zijn werk heeft hij vooral aandacht voor de dagdagelijkse activiteiten, waaronder het ‘maken’ van dingen. In On weaving a basket wil hij bijvoorbeeld aantonen dat het onderscheid tussen voorwerpen en levende wezens niet zo drastisch is als we zouden denken. Volgens hem is zo ook de grens tussen ‘maken’ en ‘groeien’ heel klein als men spreekt van het tot stand komen van dingen, voorwerpen of vormen. In zijn tekst ziet hij maken als ‘weven’, een idee dat kan doorgetrokken worden naar de hier gekozen praktijk van de muurschilderingen. Volgens Ingold (2000) is het verkeerd om te denken dat we onze ideeën – iets wat in ons hoofd bestaat en dus nog niet werkelijk is – zomaar op onze omgeving kunnen projecteren. In plaats van Ingold’s woorden te gebruiken zal in dit praktijkvoorbeeld maken als ‘schilderen’ besproken worden. Maken als weven – of in deze casus ‘schilderen – is een proces van voortdurende betrokkenheid. Een proces waarin een interactie van de (kwaliteiten van de) mens/schilder met de eigenschappen van de omgeving en van het materiaal waarmee wordt gewerkt, bepaalt hoe de uiteindelijke vorm eruit zal zien.
Het project situeert zich in de Blijde Inkomststraat te Leuven. De plaats waarop de uiteindelijke muurschildering zal komen is een overdekte doorgang van het Romerohuis richting Alma 1. Dit is een vrij donkere doorgang waar graffititekeningen op de bakstenen muur zijn aangebracht (observaties). Het eindresultaat en het proces ertoe zullen er hier dus helemaal anders uitzien dan bij het project Heist-Goor. Daar werden namelijk naast muurschilderingen ook figuren gecreëerd nabij een zebrapad, op een elektriciteitskastje, enzovoort (Segers, 2020). De omgeving zal dus ook het schilderproces mee bepalen. Een andere ondergrond zorgt bijvoorbeeld voor het al dan niet moeilijker of makkelijker kunnen aanbrengen van de verf. De schilder zal zich dus voortdurend aan elke voeg, oneffenheid of textuur moeten aanpassen.
Ten tweede zijn de eigenschappen van de meegebrachte voorwerpen belangrijk. Een bril, bierflesje, wereldbol, enzovoort, hebben bijvoorbeeld allemaal een andere omtrek die mee een nieuwe vorm tot stand brengen. Met stiften tekenen we omheen deze voorwerpen om een nieuwe vorm te creëren. Vervolgens worden deze uitgeknipt en bij elkaar gelegd en zo geschikt zodat ze samen een nieuw geheel vormen, of zoals Ruth het noemt: ‘een landschap van vormen’ (Figuur 2).
In de hierboven besproken praktijk is er sprake van een samenkomst en interactie van omgeving, mensen en niet-menselijke dingen. Deze wisselwerking tussen en eigenschappen van de verschillende actoren leiden tot een unieke muurschildering. Zo vertelde Ruth tijdens de eerste infosessie dat er ook sessies werden georganiseerd met enkel kinderen of volwassenen en hier kon duidelijk het onderscheid in vorm en kleur van het eindresultaat worden opgemerkt. Een eerste auteur, Ingold (2000), brengt enkele belangrijke ideeën en concepten naar voren die gebruikt kunnen worden om deze specifieke praktijk te analyseren. In zijn werk heeft hij vooral aandacht voor de dagdagelijkse activiteiten, waaronder het ‘maken’ van dingen. In On weaving a basket wil hij bijvoorbeeld aantonen dat het onderscheid tussen voorwerpen en levende wezens niet zo drastisch is als we zouden denken. Volgens hem is zo ook de grens tussen ‘maken’ en ‘groeien’ heel klein als men spreekt van het tot stand komen van dingen, voorwerpen of vormen. In zijn tekst ziet hij maken als ‘weven’, een idee dat kan doorgetrokken worden naar de hier gekozen praktijk van de muurschilderingen. Volgens Ingold (2000) is het verkeerd om te denken dat we onze ideeën – iets wat in ons hoofd bestaat en dus nog niet werkelijk is – zomaar op onze omgeving kunnen projecteren. In plaats van Ingold’s woorden te gebruiken zal in dit praktijkvoorbeeld maken als ‘schilderen’ besproken worden. Maken als weven – of in deze casus ‘schilderen – is een proces van voortdurende betrokkenheid. Een proces waarin een interactie van de (kwaliteiten van de) mens/schilder met de eigenschappen van de omgeving en van het materiaal waarmee wordt gewerkt, bepaalt hoe de uiteindelijke vorm eruit zal zien.
Het project situeert zich in de Blijde Inkomststraat te Leuven. De plaats waarop de uiteindelijke muurschildering zal komen is een overdekte doorgang van het Romerohuis richting Alma 1. Dit is een vrij donkere doorgang waar graffititekeningen op de bakstenen muur zijn aangebracht (observaties). Het eindresultaat en het proces ertoe zullen er hier dus helemaal anders uitzien dan bij het project Heist-Goor. Daar werden namelijk naast muurschilderingen ook figuren gecreëerd nabij een zebrapad, op een elektriciteitskastje, enzovoort (Segers, 2020). De omgeving zal dus ook het schilderproces mee bepalen. Een andere ondergrond zorgt bijvoorbeeld voor het al dan niet moeilijker of makkelijker kunnen aanbrengen van de verf. De schilder zal zich dus voortdurend aan elke voeg, oneffenheid of textuur moeten aanpassen.
Ten tweede zijn de eigenschappen van de meegebrachte voorwerpen belangrijk. Een bril, bierflesje, wereldbol, enzovoort, hebben bijvoorbeeld allemaal een andere omtrek die mee een nieuwe vorm tot stand brengen. Met stiften tekenen we omheen deze voorwerpen om een nieuwe vorm te creëren. Vervolgens worden deze uitgeknipt en bij elkaar gelegd en zo geschikt zodat ze samen een nieuw geheel vormen, of zoals Ruth het noemt: ‘een landschap van vormen’ (Figuur 2).
De voorwerpen oefenen dus ook een bepaalde ‘kracht’ uit tijdens het schilderproces. Zo kan het voorwerp verschuiven op het papier waarop het gelegd wordt, kan er een stuk van afbreken, enzovoort. Ten derde is ook de deelnemer zelf belangrijk in het proces van ‘schilderen’. De manier waarop de voorwerpen op het papier worden geplaatst, het al dan niet stevig op zijn plaats houden zodat het voorwerp niet verschuift, enzovoort, bepalen ook mee hoe de uiteindelijke vorm eruit zal zien. Het analyseren van dit schilderproces aan de hand van Ingold’s visie, doet tot inzicht komen dat niet enkel de mens het voor het zeggen heeft. Het toont het tot stand komen van een collectief of een heterogeen publiek waarin het klassieke onderscheid tussen menselijke wezens en niet-menselijke dingen vervaagd. Het is net door het samenspel van allerlei verschillende actoren en hun eigenschappen in een rijke omgeving dat vormen, of muurschilderingen, tot stand komen.
De algemene focus van Ingold’s werk helpt hier dus om aan te tonen hoe we met een aandachtige manier van ‘leven in de wereld’ een attente relatie met die wereld mogelijk maken. Het is dus door het ‘schilderen’ dat een unieke samenstelling van mensen en dingen in een bepaalde omgeving tot stand komt.
Vervolgens gaat een heel proces aan het uiteindelijke resultaat (de muurschildering) vooraf. De deelnemers nemen tijdens de eerste workshop een voorwerp mee, dat volgens hen het studentenleven representeert en bij de context van de studentenresidentie past. Een klein anatomiemodel verwijst naar iemand haar studies, een bierflesje vertegenwoordigt de sociale kant van het studentenleven, enzovoort. Al deze voorwerpen komen samen op één plaats en op een bepaald moment. Tijdens die workshop worden dan ook verhalen uitgewisseld en ontmoeten de verschillende ‘tijdstippen’ tussen verschillende plaatsen elkaar heel even. Volgens Wapenaar (2014) moeten we afstappen van een gefragmenteerde tijd, waarbij we alles opdelen volgens een chronologie, een verleden, heden en toekomst, die we normaal van elkaar zouden onderscheiden. Entanglements of time (Wapenaar, 2014) is een aanvulling op de hiervoor vermeldde idee van Ingold dat de omgeving en materialen rondom ons een belangrijke rol spelen. In tegenstelling tot de nadruk op een tactiele omgang met de omgeving en nadruk op materialiteit bij Ingold (2000) ligt de nadruk bij Wapenaar (2014) meer op de temporaliteit. Verschillende vormen van tijd komen tot stand in het maken van dingen. Het bijeenkomen van mensen en dingen in een bepaalde omgeving creëert nieuwe tijd, maar houdt ook andere ‘tijden’ in zich. Er is dus niet zoiets als één tijd, we spreken van meerdere tempo’s of ritmes van ‘tijd’, tijd is altijd in beweging (Wapenaar, 2014). Het Mount Murals-project toont hoe mensen aandacht hebben voor de eigenschappen en kwaliteiten van de materialen (Ingold, 2000), die deel uitmaken van het maakproces. Elk voorwerp draagt daarnaast een zeker verleden met zich mee of een verhaal die de studenten eraan koppelen, bijvoorbeeld bij het eerder vermeldde anatomiemodel of bierflesje. Het schilderproces is bijgevolg geen ‘nieuw begin’ op zich, het draagt ook de verhalen uit het verleden en ideeën voor de toekomst met zich mee. De verhalen en ideeën die de meegebrachte voorwerpen bevatten, vormen een complex geheel van verschillende ‘lagen van tijd’ (Wapenaar, 2014). Tijd die tot stand komt in een specifieke praktijk is dus voortdurend in ontwikkeling.
Het analyseren en interpreteren van dit praktijkvoorbeeld aan de hand van Wapenaars’ ideeën, maakt helder dat tijd niet enkel door de mens wordt gemaakt en de wereld niet vereenvoudigd kan worden door iets dat enkel sociaal geconstrueerd kan zijn. Het is door het samenkomen en de constante (re)configuratie van de deelnemers van het Mount Murals-project en de meegebrachte voorwerpen die actief ingezet worden, dat tijd telkens weer wordt gecreëerd. In maakpraktijken, zoals Mount Murals, is elke bijeenkomst dus een unieke interactie tussen allerlei actoren. ‘Het proces ondersteunt samenwerking, onverwachte ontmoeting, uitwisseling van gedeelde herinneringen en ervaringen, allemaal verankerd in een veiligere en leukere plek, kortom, het gevoel ergens thuis te horen’ (Segers et al., 2020, p.32). Stel dat dezelfde workshop gegeven wordt op een ander moment, dan zal de ervaring dus helemaal anders zijn.
Zoals reeds aangetoond met Ingold’s ideeën is tijdens het maakproces van de muurschildering het nauw bezigzijn met de voorwerpen en in groep samenwerken belangrijker dan het uitvoeren van vooropgestelde ideeën. Tijdens het creëren van de muurschildering zouden we ook elk een figuur kunnen bedenken in ons hoofd en dit dan op die manier uitwerken, maar dit wordt niet op die manier gedaan. Door actief aan de slag te gaan met bestaande voorwerpen en hun eigenschappen, moeten we ook met onze omgeving rekening houden. Cameron (2011) vindt dat we verder moeten kijken dan de klassieke ‘denken-doen’ (‘mind-body’) en ‘menselijk- niet-mens’ (‘human-nonhuman’) dualismen, waarbij ‘doen’ en ‘niet-menselijke dingen’ meestal een inferieure positie innemen ten aanzien van ‘denken’ en ‘de mens’. Het is maar door actief aan de slag te gaan met onze omgeving dat we er aandacht voor krijgen. Dit is wat Cameron (2011) bedoelt met ‘learning to be affected’. Niemand moet echt creatief zijn of ervaring hebben om deel te nemen aan het Mount Murals-project, maar door het ontvankelijk openstaan voor anderen en de niet-menselijke dingen wordt wel een zekere aandachtigheid ervoor gecreëerd. Het maakproces van de muurschildering omvat allerlei vormen van ‘lichamelijke ontmoeting’, zoals doen, bewegen, zien, voelen, enzovoort, van en met de omgeving waardoor we verschillen kunnen detecteren. Een goede schilder, die aandacht heeft voor de eigenschappen van de omgeving en materialen waarmee hij werkt, kan men pas worden door met het hele lichaam, met alle zintuigen te leren (bodily learning) en sensitief te zijn voor de die omgeving en niet-menselijke dingen.
De algemene focus van Ingold’s werk helpt hier dus om aan te tonen hoe we met een aandachtige manier van ‘leven in de wereld’ een attente relatie met die wereld mogelijk maken. Het is dus door het ‘schilderen’ dat een unieke samenstelling van mensen en dingen in een bepaalde omgeving tot stand komt.
Vervolgens gaat een heel proces aan het uiteindelijke resultaat (de muurschildering) vooraf. De deelnemers nemen tijdens de eerste workshop een voorwerp mee, dat volgens hen het studentenleven representeert en bij de context van de studentenresidentie past. Een klein anatomiemodel verwijst naar iemand haar studies, een bierflesje vertegenwoordigt de sociale kant van het studentenleven, enzovoort. Al deze voorwerpen komen samen op één plaats en op een bepaald moment. Tijdens die workshop worden dan ook verhalen uitgewisseld en ontmoeten de verschillende ‘tijdstippen’ tussen verschillende plaatsen elkaar heel even. Volgens Wapenaar (2014) moeten we afstappen van een gefragmenteerde tijd, waarbij we alles opdelen volgens een chronologie, een verleden, heden en toekomst, die we normaal van elkaar zouden onderscheiden. Entanglements of time (Wapenaar, 2014) is een aanvulling op de hiervoor vermeldde idee van Ingold dat de omgeving en materialen rondom ons een belangrijke rol spelen. In tegenstelling tot de nadruk op een tactiele omgang met de omgeving en nadruk op materialiteit bij Ingold (2000) ligt de nadruk bij Wapenaar (2014) meer op de temporaliteit. Verschillende vormen van tijd komen tot stand in het maken van dingen. Het bijeenkomen van mensen en dingen in een bepaalde omgeving creëert nieuwe tijd, maar houdt ook andere ‘tijden’ in zich. Er is dus niet zoiets als één tijd, we spreken van meerdere tempo’s of ritmes van ‘tijd’, tijd is altijd in beweging (Wapenaar, 2014). Het Mount Murals-project toont hoe mensen aandacht hebben voor de eigenschappen en kwaliteiten van de materialen (Ingold, 2000), die deel uitmaken van het maakproces. Elk voorwerp draagt daarnaast een zeker verleden met zich mee of een verhaal die de studenten eraan koppelen, bijvoorbeeld bij het eerder vermeldde anatomiemodel of bierflesje. Het schilderproces is bijgevolg geen ‘nieuw begin’ op zich, het draagt ook de verhalen uit het verleden en ideeën voor de toekomst met zich mee. De verhalen en ideeën die de meegebrachte voorwerpen bevatten, vormen een complex geheel van verschillende ‘lagen van tijd’ (Wapenaar, 2014). Tijd die tot stand komt in een specifieke praktijk is dus voortdurend in ontwikkeling.
Het analyseren en interpreteren van dit praktijkvoorbeeld aan de hand van Wapenaars’ ideeën, maakt helder dat tijd niet enkel door de mens wordt gemaakt en de wereld niet vereenvoudigd kan worden door iets dat enkel sociaal geconstrueerd kan zijn. Het is door het samenkomen en de constante (re)configuratie van de deelnemers van het Mount Murals-project en de meegebrachte voorwerpen die actief ingezet worden, dat tijd telkens weer wordt gecreëerd. In maakpraktijken, zoals Mount Murals, is elke bijeenkomst dus een unieke interactie tussen allerlei actoren. ‘Het proces ondersteunt samenwerking, onverwachte ontmoeting, uitwisseling van gedeelde herinneringen en ervaringen, allemaal verankerd in een veiligere en leukere plek, kortom, het gevoel ergens thuis te horen’ (Segers et al., 2020, p.32). Stel dat dezelfde workshop gegeven wordt op een ander moment, dan zal de ervaring dus helemaal anders zijn.
Zoals reeds aangetoond met Ingold’s ideeën is tijdens het maakproces van de muurschildering het nauw bezigzijn met de voorwerpen en in groep samenwerken belangrijker dan het uitvoeren van vooropgestelde ideeën. Tijdens het creëren van de muurschildering zouden we ook elk een figuur kunnen bedenken in ons hoofd en dit dan op die manier uitwerken, maar dit wordt niet op die manier gedaan. Door actief aan de slag te gaan met bestaande voorwerpen en hun eigenschappen, moeten we ook met onze omgeving rekening houden. Cameron (2011) vindt dat we verder moeten kijken dan de klassieke ‘denken-doen’ (‘mind-body’) en ‘menselijk- niet-mens’ (‘human-nonhuman’) dualismen, waarbij ‘doen’ en ‘niet-menselijke dingen’ meestal een inferieure positie innemen ten aanzien van ‘denken’ en ‘de mens’. Het is maar door actief aan de slag te gaan met onze omgeving dat we er aandacht voor krijgen. Dit is wat Cameron (2011) bedoelt met ‘learning to be affected’. Niemand moet echt creatief zijn of ervaring hebben om deel te nemen aan het Mount Murals-project, maar door het ontvankelijk openstaan voor anderen en de niet-menselijke dingen wordt wel een zekere aandachtigheid ervoor gecreëerd. Het maakproces van de muurschildering omvat allerlei vormen van ‘lichamelijke ontmoeting’, zoals doen, bewegen, zien, voelen, enzovoort, van en met de omgeving waardoor we verschillen kunnen detecteren. Een goede schilder, die aandacht heeft voor de eigenschappen van de omgeving en materialen waarmee hij werkt, kan men pas worden door met het hele lichaam, met alle zintuigen te leren (bodily learning) en sensitief te zijn voor de die omgeving en niet-menselijke dingen.
BESLUIT
Toelichting bij titel
Met de titel Samen ‘schilderen’ we een nieuwe wereld worden enkele belangrijke aspecten aangeduid. Ten eerste wil het de mogelijke aandacht voor het ontstaan van collectieven, en daarbij horend de inclusie van niet-menselijke dingen in publieke pedagogiek en gemeenschapseducatie, aankaarten. Dit wordt in de titel bedoelt met ‘een nieuwe wereld’. Het Mount Murals-project vertrekt vanuit een specifieke omgeving, bijvoorbeeld het Romerohuis. Daarnaast zijn de niet-menselijke materialen mede-actoren in het ontwikkelingsproces van de muurschildering. Op deze manier komt een nieuwe vorm van (denken en) leven tot stand, waarbij we afstappen van het Westerse antropocentrisme (Ingold, 2000) en de klassieke dualismen ‘body-mind’/’human-non-human’ (Cameron, 2011). Zo wordt dus meer aandacht gecreëerd voor onze niet-menselijke omgeving en materialiteit. Vervolgens omvat het woord ‘samen’ dus zowel mensen – de schilders, deelnemers van het project - alsook de voorwerpen en omgeving van het project. Ten derde is het schilderproces een voortdurende betrokkenheid of engagement, waarin ook niet-menselijke actoren van grote invloed zijn voor het tot stand komen van nieuwe vormen. Zoals Ingold (2000) dit idee als ‘weven’ beschrijft, wordt bij dit praktijkvoorbeeld voor een alternatief gekozen: ‘schilderen’. Tot slot kan die nieuwe wereld maar ontstaan door aandacht te hebben voor onze omgeving tijdens dat schilderen. Pas door een bepaalde sensitiviteit voor (Cameron, 2011) en betrokkenheid met (Ingold, 2000) die omgeving komt men tot een mooie en evenwaardige ‘wereld’, waar de mens slechts één actor tussen meerdere actoren is.
Uit dit alles ontstaat het besef dat we als mens niet over alles controle hebben en we in onze (leer-)praktijken aandacht moeten hebben voor de omgeving, temporaliteit en materialiteit van de dingen rondom ons.
Toelichting bij titel
Met de titel Samen ‘schilderen’ we een nieuwe wereld worden enkele belangrijke aspecten aangeduid. Ten eerste wil het de mogelijke aandacht voor het ontstaan van collectieven, en daarbij horend de inclusie van niet-menselijke dingen in publieke pedagogiek en gemeenschapseducatie, aankaarten. Dit wordt in de titel bedoelt met ‘een nieuwe wereld’. Het Mount Murals-project vertrekt vanuit een specifieke omgeving, bijvoorbeeld het Romerohuis. Daarnaast zijn de niet-menselijke materialen mede-actoren in het ontwikkelingsproces van de muurschildering. Op deze manier komt een nieuwe vorm van (denken en) leven tot stand, waarbij we afstappen van het Westerse antropocentrisme (Ingold, 2000) en de klassieke dualismen ‘body-mind’/’human-non-human’ (Cameron, 2011). Zo wordt dus meer aandacht gecreëerd voor onze niet-menselijke omgeving en materialiteit. Vervolgens omvat het woord ‘samen’ dus zowel mensen – de schilders, deelnemers van het project - alsook de voorwerpen en omgeving van het project. Ten derde is het schilderproces een voortdurende betrokkenheid of engagement, waarin ook niet-menselijke actoren van grote invloed zijn voor het tot stand komen van nieuwe vormen. Zoals Ingold (2000) dit idee als ‘weven’ beschrijft, wordt bij dit praktijkvoorbeeld voor een alternatief gekozen: ‘schilderen’. Tot slot kan die nieuwe wereld maar ontstaan door aandacht te hebben voor onze omgeving tijdens dat schilderen. Pas door een bepaalde sensitiviteit voor (Cameron, 2011) en betrokkenheid met (Ingold, 2000) die omgeving komt men tot een mooie en evenwaardige ‘wereld’, waar de mens slechts één actor tussen meerdere actoren is.
Uit dit alles ontstaat het besef dat we als mens niet over alles controle hebben en we in onze (leer-)praktijken aandacht moeten hebben voor de omgeving, temporaliteit en materialiteit van de dingen rondom ons.
REFERENTIES
- Cameron, J., Manhood, C., & Pomfrett, J. (2011). Bodily learning for a (climate) changing world: registering differences through performative and collective research. Local Environment, 16 (6), 493-508.
- Ingold, T. (2000). On weaving a basket. In: Ingold, T. (2000). The perception of the environment. Essays on livelihood, dwelling and skill. London: Routledge, 339-348.
- Mural Arts Philadelphia. (2016). Mural Arts Philadelphia. https://www.muralarts.org/
- Segers, R., Van den Broeck, P., Hannes, K., Heylighen, A., & Trienekens, S. (2020). Participatieproject Mount Murals schept kunst en verbondenheid in de publieke ruimte. Publieke Ruimte, 30–32.
- Segers, R. (2020). Kan Mount Murals de wereld redden? | Mount Murals. MOUNT MURALS. https://mountmurals.be/
- Wapenaar, K. (2014). Entanglements of time. International Journal of Child, Youth, and Family Studies, 5 (4.2), 826-846.