Examenpaper van Berre Decorte
PRAKTIJK
In wat volgt zal ik de praktijk van het onderwijsbureau beschrijven en beargumenteren waarom deze praktijk in mijn ogen op boeiende wijze een gemeenschapsvormende werking heeft binnen onze faculteit. Het onderwijsbureau is een evenement dat georganiseerd wordt door de studentenvertegenwoordigers die verbonden zijn aan de Pedagogische Kring. Dit evenement vindt ongeveer maandelijks plaats en gaat steeds vooraf aan de POC – voluit de permantente onderwijscommissie – van de opleiding Pedagogische Wetenschappen. Tijdens de POC vergaderen professoren en faculteitsmedewerkers over thema’s omtrent het onderwijs dat in deze opleiding wordt geboden. De studenten krijgen de kans om hier via studentenvertegenwoordigers hun stem te laten horen. Om deze rol zo optimaal mogelijk te kunnen vervullen organiseren de studentenvertegenwoordigers het onderwijsbureau. Hier verzamelen en bespreken ze de ideeën, perspectieven en ervaringen van studenten die relevant kunnen zijn voor de agendapunten op de volgende POC. Wanneer er een onderwijsbureau wordt gepland, worden alle studenten pedagogische wetenschappen hiervoor uitgenodigd via de jaargroepen op facebook die door de Pedagogische Kring worden beheerd.
Zelf ben ik reeds drie jaar actief binnen de studentenvertegenwoordiging. Het spreekt dus voor zich dat ik vooral uit persoonlijke ervaringen zal putten wanneer ik het onderwijsbureau bespreek. Deze persoonlijke ervaring biedt rijke mogelijkheden: het stelt me in staat om gedetaileerd te beschrijven hoe het onderwijsbureau wordt georganiseerd, welke dynamieken zich binnen deze praktijk afspelen etc. Anderzijds kan mijn sterke persoonlijke betrokkenheid ook beperkingen met zich meebrengen. Het is mogelijk dat dit het moeilijker zal maken voor mij om de praktijk ‘vanop een afstand’ te bekijken.
Superdiversiteit is een aspect van samenleven dat sterk aanwezig zal zijn in mijn beschrijving en argumentatie. Het concept ‘pluraliteit’ van Hannah Arendt dat verder nog besproken wordt, biedt een sterk aanknopingspunt om zichtbaar te maken op welke manier de praktijk van het onderwijsbureau een antwoord tracht te vormen op de vragen die deze kwestie van superdiversiteit oproept.
In wat volgt zal ik de praktijk van het onderwijsbureau beschrijven en beargumenteren waarom deze praktijk in mijn ogen op boeiende wijze een gemeenschapsvormende werking heeft binnen onze faculteit. Het onderwijsbureau is een evenement dat georganiseerd wordt door de studentenvertegenwoordigers die verbonden zijn aan de Pedagogische Kring. Dit evenement vindt ongeveer maandelijks plaats en gaat steeds vooraf aan de POC – voluit de permantente onderwijscommissie – van de opleiding Pedagogische Wetenschappen. Tijdens de POC vergaderen professoren en faculteitsmedewerkers over thema’s omtrent het onderwijs dat in deze opleiding wordt geboden. De studenten krijgen de kans om hier via studentenvertegenwoordigers hun stem te laten horen. Om deze rol zo optimaal mogelijk te kunnen vervullen organiseren de studentenvertegenwoordigers het onderwijsbureau. Hier verzamelen en bespreken ze de ideeën, perspectieven en ervaringen van studenten die relevant kunnen zijn voor de agendapunten op de volgende POC. Wanneer er een onderwijsbureau wordt gepland, worden alle studenten pedagogische wetenschappen hiervoor uitgenodigd via de jaargroepen op facebook die door de Pedagogische Kring worden beheerd.
Zelf ben ik reeds drie jaar actief binnen de studentenvertegenwoordiging. Het spreekt dus voor zich dat ik vooral uit persoonlijke ervaringen zal putten wanneer ik het onderwijsbureau bespreek. Deze persoonlijke ervaring biedt rijke mogelijkheden: het stelt me in staat om gedetaileerd te beschrijven hoe het onderwijsbureau wordt georganiseerd, welke dynamieken zich binnen deze praktijk afspelen etc. Anderzijds kan mijn sterke persoonlijke betrokkenheid ook beperkingen met zich meebrengen. Het is mogelijk dat dit het moeilijker zal maken voor mij om de praktijk ‘vanop een afstand’ te bekijken.
Superdiversiteit is een aspect van samenleven dat sterk aanwezig zal zijn in mijn beschrijving en argumentatie. Het concept ‘pluraliteit’ van Hannah Arendt dat verder nog besproken wordt, biedt een sterk aanknopingspunt om zichtbaar te maken op welke manier de praktijk van het onderwijsbureau een antwoord tracht te vormen op de vragen die deze kwestie van superdiversiteit oproept.
PEDAGOGISCHE WERKZAAMHEID
Ik heb in het voorgaande deel een algemeen beeld geschetst dat een eerste idee geeft van wat het onderwijsbureau is. In wat volgt zal ik dit beeld uitdiepen. Hierbij maak ik gebruik van twee teksten, één van Graham & Thrift (2007) en één van Kreber (2015). Deze twee teksten staan me toe om de praktijk vanuit verschillende hoeken te benaderen. Elke tekst biedt een eigen set aan concepten en ideeën waarmee ik bepaalde aspecten van de praktijk kan expliciteren en die misschien onderbelicht zouden blijven als ik enkel vanuit de invalshoek van de andere tekst zou schrijven. De tekst van Kreber stelt een aantal van de ideeën van Hannah Arendt omtrent publieke deliberatie voor. Deze kunnen als handvatten ingezet worden om te analyseren in welke mate er in het geval van het onderwijsbureau van publieke deliberatie gesproken kan worden, wat op dit vlak de sterke punten van de praktijk zijn en waar er beperkingen liggen. De tekst van Graham en Thrift lijkt op het eerste zicht een minder voor de hand liggende keuze om in te zetten in een beschrijving van deze praktijk. Ik zal echter beargumenteren dat de ideeën over het aandachtig en zorgzaam herstellen en onderhouden van infrastructuur een boeiende piste openen om te bespreken hoe studenten in staat zijn om een zorgzame houding aan te nemen tegenover de organisationele aspecten van hun faculteit en hoe hier een gemeenschapsvormende kracht van kan uitgaan.
Kreber heeft het in haar tekst over de drie categorieën van menselijke activiteit die Arendt voorstelt in haar meesterwerk ‘The Human Condition’. Dit zijn labor, work en action, hierna arbeid, werk en actie genoemd. Onder welke categorie valt het onderwijsbureau? Arbeid levert producten op die geconsumeerd worden en waardoor we in staat zijn om te overleven (Kreber, 2015). Uit voorgaande beschrijving is het duidelijk dat dit niet is waar het in het onderwijsbureau om draait. Werk is in de woorden van Kreber gebaseerd op een technische rationaliteit die een gevoel van veiligheid en controle inboezemt. De producten die voortkomen uit werk zijn meer op duurzaamheid gericht dan degene die voortkomen uit arbeid. Het is echter zo dat werk, net zoals arbeid, vooral gericht is op private belangen en minder op publieke belangen (Kreber, 2015). Sluit deze categorie beter aan bij wat er tijdens het onderwijsbureau gebeurt? Wie al eens een onderwijsbureau meemaakte, weet dat er soms wordt gesproken van ‘technische’ dossiers. Dit zijn onderwerpen over zaken van eerder technische aard, zoals bijvoorbeeld issues met studiepunten of ECTS-fiches. Zulk taalgebruik lijkt te suggereren dat er sprake is van een technische rationaliteit binnen het onderwijsbureau. Dit is echter misleidend. Enerzijds wordt er niets ‘geproduceerd’ tijdens een onderwijsbureau – duurzaam of niet. Anderzijds kan er door de studenten uiteindelijk ook geen echte ‘controle’ worden uitgevoerd over de zaken die ze bespreken. Ze hebben de mogelijkheid om hun stem laten horen en hun mening te geven en kunnen tot op bepaalde hoogte wel een graad van invloed uitoefenen, maar deze invloed is zeker niet groot genoeg om van controle te kunnen spreken. Wanneer ik in een volgend deel de tekst van Graham en Thrift bespreek, zal ik verder beargumenteren dat de houding van de studenten tegenover de meer ‘technische’ onderwerpen die ze bespreken op het onderwijsbureau geen controlerende houding is, maar een houding van zorg.
Ten slotte is er nog actie. Dit kan worden waargenomen wanneer mensen samenkomen om aan publieke deliberatie te doen (Kreber, 2015). Het hoeft geen betoog dat het onderwijsbureau volledig rond deliberatie draait. Rond het publieke aspect moet ik wat meer genuanceerd zijn. Zeggen dat het onderwijsbureau wel of niet publiek is zou te simplistisch zijn, in dit geval is het beter om te spreken van een bepaalde gradatie. Volledig publiek is het onderwijsbureau natuurlijk niet, want deze praktijk is niet bestemd voor mensen die geen student zijn binnen de opleiding Pedagogische Wetenschappen. Wanneer we enkel de groep mensen die wel binnen die grenzen vallen in beschouwing nemen, is het onderwijsbureau dan weer wel volledig publiek. Alle studenten van de opleiding worden voor elk onderwijsbureau uitgenodigd en hebben dus de optie om hier hun perspectief te delen en mee in gesprek te gaan.
Er zijn twee belangrijke randvoorwaarden waar men aandacht aan moet besteden om van actie te kunnen spreken. De eerste is pluraliteit. Dit houdt een erkenning in van de verschillende perspectieven die individuen hebben en een engagement om rekening te houden met deze perspectieven (Kreber, 2015). Aan deze randvoorwaarde is zeker voldaan. Heel het opzet van het onderwijsbureau is erop gericht om individuele studenten zo veel mogelijk de kans te geven om hun unieke perspectief te verwoorden. Het feit dat de studentenvertegenwoordigers de kans krijgen om met deze input deel te nemen aan faculteitsvergaderingen toont aan dat de faculteit ook het perspectief van de studenten erkent en dus oog trach te hebben voor pluraliteit. Ten tweede is er nataliteit. Dit verwijst naar het idee dat mensen de mogelijkheid hebben om de wereld die ze delen te vernieuwen (Kreber, 2015). Het draait hier niet om de zekerheid dat de wereld vernieuwd zal worden, maar wel om de mogelijkheid dat dit steeds kan gebeuren. Ik zou beargumenteren dat ook aan deze randvoorwaarde wordt voldaan bij het onderwijsbureau. Het samenbrengen van studenten, het verzamelen en bespreken van hun ervaringen en ideeën hoeft niet automatisch tot veranderingen te leiden, maar het is wel zo dat deze mogelijkheid er is. De kans bestaat altijd dat er in deze bespreking iets naar boven komt dat zo relevant is dat het uiteindelijk echte gevolgen heeft binnen de organisatie van de faculteit. Pluraliteit en nataliteit zijn niet enkel randvoorwaarden om over actie te kunnen spreken. In een praktijk zoals het onderwijsbureau wordt de aandacht van de participanten ook op deze zaken gericht, waardoor deze participanten zich tot bepaalde subjecten vormen. Door pluraliteit te erkennen, ontwikkelen de participanten zich tot subjecten die hun sociale verbondenheid met elkaar leren te zien en door nataliteit te erkennen ontwikkelen ze een gevoel van agency, het gevoel dat het ook voor hen mogelijk is om een verschil te maken.
Naast de twee randvoorwaarden, heeft actie ook twee belangrijke karakteristieken. Ten eerste is er onvoorspelbaarheid. Het is onmogelijk om op voorhand exact in te schatten wat de gevolgen van een actie zullen zijn (Kreber, 2015). Studenten kunnen een bepaald probleem aankaarten, maar dit onbedoeld op zo’n manier formuleren dat het in slechte aarde valt bij de professoren. Of de faculteit kan een beslissing nemen die onvoorziene negatieve gevolgen heeft voor studenten. De tweede karakterisiek is onomkeerbaarheid. Wanneer actie eenmaal heeft plaatsgevonden, kan dit niet teruggedraaid worden (Kreber, 2015).
Om de negatieve effecten van actie te verzachten hebben mensen volgens Arendt de mogelijkheid om elkaar te vergeven, zodat er na fouten en onbedoelde gevolgen die niet teruggedraaid kunnen worden weer verder kan worden gegaan zonder dat deze negatieve effecten sterker blijven meespelen dan nodig. Een tweede mogelijkheid die mensen hebben, is het doen van beloftes. Hierdoor onstaat er toch iets meer zekerheid en voorspelbaarheid in de actie (Kreber, 2015). Studentenvertegenwoordigers kunnen bijvoorbeeld beloven dat ze bepaalde zaken zullen bevragen bij de studenten, de faculteit kan aan de studenten beloven om rekening te houden met bepaalde punten die de studenten aanbrengen.
Het idee van actie en de concepten die hiermee samenhangen, zijn vooral verhelderend om het over het soort relatie dat studenten onderling enerzijds en studenten en faculteitsmedewerkers en professoren anderzijds met elkaar hebben. Een faculteit bestaat echter niet enkel uit mensen. Het is een grote organisationele structuur met procedures, routines, reglementen, rollen etc. Er zijn dus heel wat meer-dan-menselijke actoren in het spel. Om dit aspect van de faculteit en vooral de manier waarop studenten zich er via de praktijk van het onderwijsbureau toe verhouden te belichten, zal ik gebruik maken van de tekst ‘Out of order’ van Graham en Thrift. In deze tekst wordt er gekeken naar de houding die mensen hebben ten opzichte van de infrastructuur om hen heen. Volgens mij levert het interessante inzichten op wanneer we deze ideeën toepassen door de faculteit als een vorm van infrastructuur te zien.
In de tekst hebben de auteurs het erover hoe infrastructuur vaak fysiek en metaforisch aan het zicht onttrokken is in het dagelijkse leven (Graham & Thrift, 2007). Dit is absoluut toepasbaar op hoe studenten de faculteit ervaren. Vaak zijn hun belangrijkste contactpunten de lesmomenten en de informatie die hen via toledo en hun studentenmail bereikt. Er is op elk moment heel wat gaande binnen de faculteit waar de studenten geen weet van hebben omdat ze er niet mee in contact komen, voor hen gebeuren veel zaken ‘achter de schermen’. Het proces waarbij infrastructuur wanneer alles zonder problemen verloopt erg vanzelfsprekend en daardoor praktisch onzichtbaar wordt, wordt ‘blackboxing’ genoemd. Enkel wanneer er iets hapert aan de infrastructuur wordt de aandacht van de mensen plots getrokken (Graham & Thrift, 2007). Dit zien we ook aan een faculteit. Studenten merken vaak pas op dat er nog een hele wereld achter de schermen is wanneer er onbedoeld zaken verkeerd lopen, of wanneer een bepaalde beslissing onvoorziene negatieve gevolgen heeft. Wat tot dit punt op de achtergrond bleef, komt plots op de voorgrond te staan (Graham & Thrift, 2007). Gelukkig wordt er aan de faculteit niet pas ingegrepen wanneer er iets verkeerd loopt en er nood is aan ‘reparatie’. Je zou kunnen zeggen dat er de hele tijd een ‘onderhoudsproces’ aan de gang is, waarbij er in de gaten wordt gehouden hoe de zaken aan de faculteit verlopen en of er ergens iets moet worden bijgestuurd. Via het onderwijsbureau en de participatie van de studentenvertegenwoordigers worden de studenten ook betrokken bij dit ‘onderhoudsproces’. Door op deze manier betrokken te worden bij wat er achter de schermen gebeurt aan de faculteit, wordt er ook een bepaalde subjectiviteit gevormd bij de participerende studenten. Ze worden aandachtiger voor de organisatorische aspecten van de faculteit die op de achtergrond alles draaiende houden en gaan langzaamaan beseffen dat het (in beperkte mate) mogelijk is om hier invloed op uit te oefenen. Zoals eerder aangehaald is deze invloed geen controlerende houding, dat zou vanuit de positie van student niet mogelijk zijn. In plaats daarvan ontwikkelen deze studenten eerder een zorgende houding.
STELLING
Het is mijn stelling dat het onderwijsbureau een gemeenschapsvormende werking heeft en dat dit gebeurt door studenten samen te brengen rond thema’s die relevant zijn voor hen. Via de tekst van Kreber heb ik besproken hoe het onderwijs de aandacht van studenten richt op organisatorische processen binnen de faculteit die anders ‘achter de schermen’ zouden blijven voor hen. Zonder het onderwijsbureau zouden de studenten zich vaak pas bewust worden van deze processen wanneer er iets verkeerd zou lopen. Deze praktijk nodigt hen uit om binnen te stappen in een gemeenschap van actoren die een aanhoudende zorgzame houding aannemen ten opzichte van het netwerk van mensen en meer-dan-mensen dat de faculteit is. Deze zorgzame houding nemen ze aan door samen te delibereren over bepaalde kwesties. De randvoorwaarden die mogelijk maken dat deze praktijk gemeenschapsvormend en subjectvormend werkt zijn pluraliteit en nataliteit. Een bewustzijn van deze twee zaken maakt het onderwijsbureau mogelijk, maar in deze praktijk is het ook mogelijk voor studenten om zich verder bewust te worden van pluraliteit en nataliteit. Dit vormen van een bepaalde subjectiviteit is sowieso al mogelijk binnen de praktijk, maar er blijven groeikansen bestaan om hier verder op in te zetten.
Het is mijn stelling dat het onderwijsbureau een gemeenschapsvormende werking heeft en dat dit gebeurt door studenten samen te brengen rond thema’s die relevant zijn voor hen. Via de tekst van Kreber heb ik besproken hoe het onderwijs de aandacht van studenten richt op organisatorische processen binnen de faculteit die anders ‘achter de schermen’ zouden blijven voor hen. Zonder het onderwijsbureau zouden de studenten zich vaak pas bewust worden van deze processen wanneer er iets verkeerd zou lopen. Deze praktijk nodigt hen uit om binnen te stappen in een gemeenschap van actoren die een aanhoudende zorgzame houding aannemen ten opzichte van het netwerk van mensen en meer-dan-mensen dat de faculteit is. Deze zorgzame houding nemen ze aan door samen te delibereren over bepaalde kwesties. De randvoorwaarden die mogelijk maken dat deze praktijk gemeenschapsvormend en subjectvormend werkt zijn pluraliteit en nataliteit. Een bewustzijn van deze twee zaken maakt het onderwijsbureau mogelijk, maar in deze praktijk is het ook mogelijk voor studenten om zich verder bewust te worden van pluraliteit en nataliteit. Dit vormen van een bepaalde subjectiviteit is sowieso al mogelijk binnen de praktijk, maar er blijven groeikansen bestaan om hier verder op in te zetten.
REFERENTIES
- Graham, S., & Thrift, N. (2007) Out of order: understanding repair and maintenance. Theory, culture & society, 24(3), 1-25
- Kreber, C. (2015). Transforming employment-oriented adult education to foster Arendtian action: rebuilding bridges between community and vocational education. Adult education quarterly, 65(2), 100-115