Examenpaper van Jeroen Cloots
PRAKTIJK
Inwoners van de Rabot-Blaisantvest in Gent kunnen sinds 2011 een complementaire munt, Torekes, verdienen in ruil voor buurt-, buren- en milieuzorg. Het project ontstond in opdracht van de Vlaamse minister van Werk en Sociale Economie en werd gerealiseerd in samenwerking met Samenlevingsopbouw Gent. Aanvankelijk bedoeld om in heel Gent te gelden, werd de Rabot-Blaisantvest uiteindelijk gekozen om mee van start te gaan omwille van de hoge aanwezigheid van etnisch culturele minderheden en niet-Belgen, om eventueel later uit te breiden. Het gaat dan ook om een sociaaleconomisch achtergestelde wijk, waarin vooral de meest kwetsbare inwoners gebruik maken van de munt. Ze verdienen die door deel te nemen aan werknamiddagen, gemeenschappelijke activiteiten op gedeelde plekken. Mensen ontmoeten elkaar op de Site of het Witte Kaproenenplein, worden begeleid door buurtopbouwwerkers in de activiteit en verdienen zo Torekes die ze lokaal kunnen inruilen voor goederen, voornamelijk voedingswaren.
Armoedebestrijding is echter enkel een neveneffect van dit project. Met een vergoeding van 25 Torekes (oftewel 2,50 euro) per uur blijft men dan ook ver beneden de wettelijk verplichte vrijwilligersvergoeding. Meer centraal staat dat deelnemers op een actieve wijze leren deel uitmaken van hun wijk. Inwoners gaan solidair met elkaar om. De ontmoetingen die het Torekesproject mogelijk maakt doet mensen elkaar beter kennen. Vooroordelen krijgen minder kans en het project brengt mensen uit zeer verscheidene profielen samen vanuit de zorg voor de wijk. Het creëert een band. Het project doet dan vragen rijzen over de perceptie van gestigmatiseerde groepen, maar evenzeer over de bestaande arbeidsmarkt en inkomensverwerving en de heersende planningslogica voor het aanleggen en onderhoud van de publieke ruimte. Enerzijds helpt het project kwetsbare groepen te integreren in de bestaande structuren en verhoudingen. Anderzijds daagt het Torekesproject de reguliere arbeidsmarkt als heersend systeem van verloning en waardering uit. Het geeft ruimte aan buurtbewoners om zich te moeien met de vormgeving van de publieke ruimte (Depraetere, 2014).
Informatie omtrent de praktijk wordt vergaard via de praktijkenbank van DieGem. Het daarop aanwezige rapport is in geringe mate beperkt aangezien de informatie vooral bij insiders verzameld werd (Depraetere et al., 2014). Omdat het retrospectief onderzoek tijdens de wintermaanden van 2013 liep was er minder mogelijkheid voor directe observaties. Ook taal speelde een rol in de informatieverzameling bij sommige deelnemers. Enkele gesprekken bleven daardoor oppervlakkig, andere onmogelijk.
Het Torekesproject toont een mooi voorbeeld van een manier om om te gaan met de kwestie van superdiversiteit. Het project tracht duidelijk mensen vanuit de hele wijk aan te spreken en te engageren om, onder de extra stimulatie van de Torekes, deel te nemen aan activiteiten die hun wijk met ondersteuning van opbouwwerken vormgeven. Men doelt hiermee iedereen, ongeacht huidskleur, afkomst, moedertaal of cultuur, samen te brengen als gelijken in relatie tot hun omgeving. Ieder die zich inzet wordt beloond, ongeacht de verhoudingen van prestaties, en elk van hen krijgt gelijke inspraak in de verwezenlijking van de projecten. Stigma’s vallen weg en mensen verhouden zich tot elkaar niet op basis van bestaande culturele verschillen, maar vanuit een gemeenschappelijke kwestie, de zorg voor de wijk. Superdiversiteit vormt dan geen probleem, maar biedt juist een extra breed en rijk arsenaal aan ideeën en invullingen om voor de wijk te kunnen zorgen.
Ook rond duurzaamheid biedt deze praktijk een waardevol voorbeeld. Het stuurt mensen aan om in te zetten op de zorg voor de wijk. Of het nu gaat om groentetuinen onderhouden en bewerken, opkuisacties of vernieuwende inrichtingen van de plekken die meer groen, “gezonder” vervoer en minder vervuiling mogelijk maken, het project stimuleert mensen om te willen zorgen voor hun gemeenschappelijke plaatsen. De beloning met Torekes wordt naar gelang van tijd eerder een detail en er ontstaan banden tussen mensen en tussen mensen en hun omgeving. Vrijwilligers halen voldoening uit hun inzet en de enorme inspraak die zij krijgen over de concrete invulling van de plekken. Opbouwwerkers zijn er uiteindelijk enkel om de haalbaarheid na te gaan en begeleiding te bieden. Die inspraak biedt, zeker aan deze kwetsbare mensen die anders steeds afgestempeld of scheef bekeken worden of die zo bezig zijn met rond komen dat ze voortdurend moeten ondergaan en volgen, een verfrissende mogelijkheid die leidt tot een intense wil en inzet om die inspraak ook te benutten. Men gaat dan ook echt nadenken en discussiëren over hoe men voor de omgeving kan of moet zorgen.
Inwoners van de Rabot-Blaisantvest in Gent kunnen sinds 2011 een complementaire munt, Torekes, verdienen in ruil voor buurt-, buren- en milieuzorg. Het project ontstond in opdracht van de Vlaamse minister van Werk en Sociale Economie en werd gerealiseerd in samenwerking met Samenlevingsopbouw Gent. Aanvankelijk bedoeld om in heel Gent te gelden, werd de Rabot-Blaisantvest uiteindelijk gekozen om mee van start te gaan omwille van de hoge aanwezigheid van etnisch culturele minderheden en niet-Belgen, om eventueel later uit te breiden. Het gaat dan ook om een sociaaleconomisch achtergestelde wijk, waarin vooral de meest kwetsbare inwoners gebruik maken van de munt. Ze verdienen die door deel te nemen aan werknamiddagen, gemeenschappelijke activiteiten op gedeelde plekken. Mensen ontmoeten elkaar op de Site of het Witte Kaproenenplein, worden begeleid door buurtopbouwwerkers in de activiteit en verdienen zo Torekes die ze lokaal kunnen inruilen voor goederen, voornamelijk voedingswaren.
Armoedebestrijding is echter enkel een neveneffect van dit project. Met een vergoeding van 25 Torekes (oftewel 2,50 euro) per uur blijft men dan ook ver beneden de wettelijk verplichte vrijwilligersvergoeding. Meer centraal staat dat deelnemers op een actieve wijze leren deel uitmaken van hun wijk. Inwoners gaan solidair met elkaar om. De ontmoetingen die het Torekesproject mogelijk maakt doet mensen elkaar beter kennen. Vooroordelen krijgen minder kans en het project brengt mensen uit zeer verscheidene profielen samen vanuit de zorg voor de wijk. Het creëert een band. Het project doet dan vragen rijzen over de perceptie van gestigmatiseerde groepen, maar evenzeer over de bestaande arbeidsmarkt en inkomensverwerving en de heersende planningslogica voor het aanleggen en onderhoud van de publieke ruimte. Enerzijds helpt het project kwetsbare groepen te integreren in de bestaande structuren en verhoudingen. Anderzijds daagt het Torekesproject de reguliere arbeidsmarkt als heersend systeem van verloning en waardering uit. Het geeft ruimte aan buurtbewoners om zich te moeien met de vormgeving van de publieke ruimte (Depraetere, 2014).
Informatie omtrent de praktijk wordt vergaard via de praktijkenbank van DieGem. Het daarop aanwezige rapport is in geringe mate beperkt aangezien de informatie vooral bij insiders verzameld werd (Depraetere et al., 2014). Omdat het retrospectief onderzoek tijdens de wintermaanden van 2013 liep was er minder mogelijkheid voor directe observaties. Ook taal speelde een rol in de informatieverzameling bij sommige deelnemers. Enkele gesprekken bleven daardoor oppervlakkig, andere onmogelijk.
Het Torekesproject toont een mooi voorbeeld van een manier om om te gaan met de kwestie van superdiversiteit. Het project tracht duidelijk mensen vanuit de hele wijk aan te spreken en te engageren om, onder de extra stimulatie van de Torekes, deel te nemen aan activiteiten die hun wijk met ondersteuning van opbouwwerken vormgeven. Men doelt hiermee iedereen, ongeacht huidskleur, afkomst, moedertaal of cultuur, samen te brengen als gelijken in relatie tot hun omgeving. Ieder die zich inzet wordt beloond, ongeacht de verhoudingen van prestaties, en elk van hen krijgt gelijke inspraak in de verwezenlijking van de projecten. Stigma’s vallen weg en mensen verhouden zich tot elkaar niet op basis van bestaande culturele verschillen, maar vanuit een gemeenschappelijke kwestie, de zorg voor de wijk. Superdiversiteit vormt dan geen probleem, maar biedt juist een extra breed en rijk arsenaal aan ideeën en invullingen om voor de wijk te kunnen zorgen.
Ook rond duurzaamheid biedt deze praktijk een waardevol voorbeeld. Het stuurt mensen aan om in te zetten op de zorg voor de wijk. Of het nu gaat om groentetuinen onderhouden en bewerken, opkuisacties of vernieuwende inrichtingen van de plekken die meer groen, “gezonder” vervoer en minder vervuiling mogelijk maken, het project stimuleert mensen om te willen zorgen voor hun gemeenschappelijke plaatsen. De beloning met Torekes wordt naar gelang van tijd eerder een detail en er ontstaan banden tussen mensen en tussen mensen en hun omgeving. Vrijwilligers halen voldoening uit hun inzet en de enorme inspraak die zij krijgen over de concrete invulling van de plekken. Opbouwwerkers zijn er uiteindelijk enkel om de haalbaarheid na te gaan en begeleiding te bieden. Die inspraak biedt, zeker aan deze kwetsbare mensen die anders steeds afgestempeld of scheef bekeken worden of die zo bezig zijn met rond komen dat ze voortdurend moeten ondergaan en volgen, een verfrissende mogelijkheid die leidt tot een intense wil en inzet om die inspraak ook te benutten. Men gaat dan ook echt nadenken en discussiëren over hoe men voor de omgeving kan of moet zorgen.
PEDAGOGISCHE WERKZAAMHEID
Het ‘werk’ dat hier verricht wordt, is en blijft vrijwilligerswerk. Het gaat er dan ook anders aan toe dan op de arbeidsmarkt. Er is geen strak vooropgesteld kader, wel ruimte voor verschillende invullingen en initiatieven. Hoewel het kunnen verdienen van de munt de deelnemers aanzet om aan een activiteit deel te nemen, is inkomstenverwerving niet het doel van het project. De gedachte heerst dan wel onder sommigen dat hoe meer je doet, hoe meer Torekes je verdient, maar deelnemers worden niet beloond op basis van hun prestaties. Kremer beaamt deze afkeer naar prestatiebeloning (2015). Ze stelt dat werk om meer draait dan het uitvoeren van een vaardigheid of het leveren van een technische dienst in ruil voor economische beloningen, maar dat het een potentieel betekenisvolle praktijk is in het leven van mensen” (Kremer, 2015, p. 101). Volgens Kremer bevinden we ons in een tijd waarin beroepsuitoefening en de verdeling van publieke goederen steeds meer onderworpen worden aan neoliberaal beleid dat de mogelijkheden voor publieke beraadslaging en taakverdeling vernauwt. Om dit sterk te maken, en er vervolgens tegenin te gaan, steunt ze op Arendt en diens visie op actie.
Arendt (1958) onderscheidt actie van arbeid en werk als een van de drie modaliteiten van het actieve leven. Waar actie publiek is, spelen arbeid en werk zich af in een private omgeving. Arbeid gaat dan over een cyclisch, repetitief proces wiens producten onmiddellijk geconsumeerd moeten worden. Werk is gebaseerd op een technische rationaliteit, die een gevoel van controle over de onvoorspelbaarheid van de natuur inboezemt. Producten van werk zijn, net zoals die van arbeid, gericht op private interesses. Daar tegenover stelt Arendt actie. Actie is aanwezig waar en wanneer mensen deelnemen aan openbare beraadslagingen. In zulk openbaar overleg ligt dan ook een noodzakelijke voorwaarde voor vrijheid. Mensen zijn vrij zolang er ruimte is om actie te ondernemen. Vrijheid verdwijnt als er geen ruimte of gelegenheid is voor actie. Die actie komt ook duidelijk terug in het Torekesproject. Men wil deelnemers niet zomaar werk opleggen, hen repetitieve arbeid doen uitvoeren om een privé product te verkrijgen, maar nodigt mensen uit voor activiteiten. Ze nemen deel aan openbaar overleg. De vele mogelijkheden om de Site en het Witte kaproenenplein telkens opnieuw in te richten en actief te gebruiken, en de inspraak die vrijwilligers krijgen om daarin mee te experimenteren zijn toonaangevend voor de vrijheid die men creëert. De vrijwilligers, grotendeels kwetsbare mensen die door vele instanties bestempeld werden als “niet meer te activeren”, stappen zo mee in een vorm van sociale activering en ‘verdienen’ daardoor een plaats in de bestaande gemeenschap (Depraetere et al., 2014).
Arendt stelt twee voorwaarden voor actie: pluraliteit en nataliteit (2007). Pluraliteit verwijst naar het idee dat we de gemeenschappelijke wereld als gelijken delen, wat ook inhoudt dat we de verschillende perspectieven en waarden van anderen respecteren en erbij betrekken. Onze vrijheid is fundamenteel verbonden met de vrijheid van anderen; het is afhankelijk van de vrijheid van anderen. Nataliteit verwijst naar de mogelijkheid om de gemeenschappelijke wereld te vernieuwen (Arendt, 2007, p. 192). Arendt betoogt dat elke nieuwe persoon het potentieel van een nieuw begin biedt. Belangrijker is dat elke keer dat een persoon iets initieert door deel te nemen aan actie, de nataliteit opnieuw wordt ervaren en nieuwe kansen worden gecreëerd voor vernieuwing en verandering.
Met haar betoog ‘becoming a commoner’ biedt Singh (2017) een uitbreidende invulling van deze voorwaarden. Het onderscheidt tussen actie en arbeid en werk komt in zekere zin ook terug bij Singh. Zij schrijft namelijk dat de westerse maatschappij tegenwoordig de omgeving, de natuur benadert als een bron die kan uitgebuit worden voor menselijke behoeften. Uit zulke opvatting vloeit arbeid en werk in functie van private doeleinden. Waar ze dan voor pleit is een ommekeer. De ‘commons’, de omgeving met zijn natuurlijke bronnen evenals sociale en culturele non-materiële bezittingen , moet men zien als een bron van leven en levensonderhoud dat gevoed moet worden vanuit zorgrelaties (Singh, 2017, p. 753). Singh spreekt in dat opzicht over ‘becoming a commoner’. Zowel Arendt met de voorwaarde pluraliteit als Singh met de praktijk van omgaan met bossen in Odisha in India, bemerken de nood om een bepaalde relatie aan te gaan met de omgeving en een bepaalde plaats in de gemeenschap te verkrijgen.
‘Commons’ kunnen worden opgevat als (plaatsen van) affectieve sociaal-natuurontmoetingen (Singh, 2017, p. 754). In het Torekesproject gaat het dan vooral om de Site en het Witte Kaproenenplein. Die gedeelde plekken fungeren als ‘gemeenschappelijkheid’ tussen mensen met een vaak erg uiteenlopend profiel (Depraetere et al., 2014). Precies omdat plaats vaak het enige is wat bewoners uit een superdiverse wijk met elkaar delen, vormt de betrokkenheid op die gedeelde plaatsen een basis voor nieuwe vormen van solidariteit. Het Torekesproject stimuleert positieve ontmoetingen in de publieke ruimte en op die manier ook de ontwikkeling van een meer hechte sociale gemeenschap van diverse wijkbewoners. Het project poogt vrijwilligers het inzicht bij te brengen dat ze deze plekken als gelijken delen, en slaagt er op die manier in de voorwaarde van pluraliteit te erkennen.
Wanneer die bewoners zich de publieke ruimte als gedeelde eigenaars toe-eigenen, krijgt die sociale gemeenschap ook een politieke dimensie. De Site is ‘hun’ ruimte en het Witte Kaproenenplein ‘hun’ plein die ze zelf inrichten en onderhouden. De sterke deelname van een zeer diverse groep vrijwilligers met een kwetsbare positie stelt de bestaande ‘normale’ orde in vraag en de vele discussies die daaruit volgen over deelname, verloning en het realiseren van sociale grondrechten reflecteren wensen en verwachtingen met betrekking tot sociaal-economische inclusie en herverdeling (Depraetere et al., 2014). Met die discussies erkent men de tweede voorwaarde van actie, nataliteit. Vrijwilligers ervaren dat hun deelname, hun actie, blijk geeft van het potentieel voor verandering dat elk van hen biedt. Met die discussies tracht men dan ook gebruik te maken van dat potentieel.
Op dit punt gekomen zou Singh (2017) spreken over het creëren van nieuwe ‘commons’ door terugwinning, toe-eigening van de wijk. Deze creatie is een alternatieve vorm van productie, stelt Singh, één die we kunnen verbinden met Arendt’s actie, met blijvende gevolgen voor publieke doeleinden. Mensen gaan zich fier voelen over hun wijk en het imago van de buurt verbetert. Zeker voor deelnemers met een kwetsbaar profiel stimuleren de Torekes het gevoel bij de buurt te horen. Die relatie met de omgeving, met de ‘commons’, en de plaats die men krijgt/opneemt in de gemeenschap, brengt een nieuw soort subjectiviteit met zich mee. Singh stelt namelijk dat denken en voelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (2017, p. 759). Wat men voelt heeft een impact op hoe men denkt. Als men zich fier voelt over de wijk, beïnvloedt dat gevoel hoe men over die wijk en zichzelf als deel uitmakend van die wijk denkt. Het Torekesproject op de Site en het Witte Kaproenenplein maakt dus affectieve sociaal-natuurrelaties mogelijk die een subjectiviteit, specifiek die van “being in common” met anderen, kunnen bevorderen. De ‘commons’ zijn het terrein van een nieuwe soort individuatie, waarin men gaat denken over het zelf als verstrikt met de rest van de wereld (Singh, 2017, p.764).
Het ‘werk’ dat hier verricht wordt, is en blijft vrijwilligerswerk. Het gaat er dan ook anders aan toe dan op de arbeidsmarkt. Er is geen strak vooropgesteld kader, wel ruimte voor verschillende invullingen en initiatieven. Hoewel het kunnen verdienen van de munt de deelnemers aanzet om aan een activiteit deel te nemen, is inkomstenverwerving niet het doel van het project. De gedachte heerst dan wel onder sommigen dat hoe meer je doet, hoe meer Torekes je verdient, maar deelnemers worden niet beloond op basis van hun prestaties. Kremer beaamt deze afkeer naar prestatiebeloning (2015). Ze stelt dat werk om meer draait dan het uitvoeren van een vaardigheid of het leveren van een technische dienst in ruil voor economische beloningen, maar dat het een potentieel betekenisvolle praktijk is in het leven van mensen” (Kremer, 2015, p. 101). Volgens Kremer bevinden we ons in een tijd waarin beroepsuitoefening en de verdeling van publieke goederen steeds meer onderworpen worden aan neoliberaal beleid dat de mogelijkheden voor publieke beraadslaging en taakverdeling vernauwt. Om dit sterk te maken, en er vervolgens tegenin te gaan, steunt ze op Arendt en diens visie op actie.
Arendt (1958) onderscheidt actie van arbeid en werk als een van de drie modaliteiten van het actieve leven. Waar actie publiek is, spelen arbeid en werk zich af in een private omgeving. Arbeid gaat dan over een cyclisch, repetitief proces wiens producten onmiddellijk geconsumeerd moeten worden. Werk is gebaseerd op een technische rationaliteit, die een gevoel van controle over de onvoorspelbaarheid van de natuur inboezemt. Producten van werk zijn, net zoals die van arbeid, gericht op private interesses. Daar tegenover stelt Arendt actie. Actie is aanwezig waar en wanneer mensen deelnemen aan openbare beraadslagingen. In zulk openbaar overleg ligt dan ook een noodzakelijke voorwaarde voor vrijheid. Mensen zijn vrij zolang er ruimte is om actie te ondernemen. Vrijheid verdwijnt als er geen ruimte of gelegenheid is voor actie. Die actie komt ook duidelijk terug in het Torekesproject. Men wil deelnemers niet zomaar werk opleggen, hen repetitieve arbeid doen uitvoeren om een privé product te verkrijgen, maar nodigt mensen uit voor activiteiten. Ze nemen deel aan openbaar overleg. De vele mogelijkheden om de Site en het Witte kaproenenplein telkens opnieuw in te richten en actief te gebruiken, en de inspraak die vrijwilligers krijgen om daarin mee te experimenteren zijn toonaangevend voor de vrijheid die men creëert. De vrijwilligers, grotendeels kwetsbare mensen die door vele instanties bestempeld werden als “niet meer te activeren”, stappen zo mee in een vorm van sociale activering en ‘verdienen’ daardoor een plaats in de bestaande gemeenschap (Depraetere et al., 2014).
Arendt stelt twee voorwaarden voor actie: pluraliteit en nataliteit (2007). Pluraliteit verwijst naar het idee dat we de gemeenschappelijke wereld als gelijken delen, wat ook inhoudt dat we de verschillende perspectieven en waarden van anderen respecteren en erbij betrekken. Onze vrijheid is fundamenteel verbonden met de vrijheid van anderen; het is afhankelijk van de vrijheid van anderen. Nataliteit verwijst naar de mogelijkheid om de gemeenschappelijke wereld te vernieuwen (Arendt, 2007, p. 192). Arendt betoogt dat elke nieuwe persoon het potentieel van een nieuw begin biedt. Belangrijker is dat elke keer dat een persoon iets initieert door deel te nemen aan actie, de nataliteit opnieuw wordt ervaren en nieuwe kansen worden gecreëerd voor vernieuwing en verandering.
Met haar betoog ‘becoming a commoner’ biedt Singh (2017) een uitbreidende invulling van deze voorwaarden. Het onderscheidt tussen actie en arbeid en werk komt in zekere zin ook terug bij Singh. Zij schrijft namelijk dat de westerse maatschappij tegenwoordig de omgeving, de natuur benadert als een bron die kan uitgebuit worden voor menselijke behoeften. Uit zulke opvatting vloeit arbeid en werk in functie van private doeleinden. Waar ze dan voor pleit is een ommekeer. De ‘commons’, de omgeving met zijn natuurlijke bronnen evenals sociale en culturele non-materiële bezittingen , moet men zien als een bron van leven en levensonderhoud dat gevoed moet worden vanuit zorgrelaties (Singh, 2017, p. 753). Singh spreekt in dat opzicht over ‘becoming a commoner’. Zowel Arendt met de voorwaarde pluraliteit als Singh met de praktijk van omgaan met bossen in Odisha in India, bemerken de nood om een bepaalde relatie aan te gaan met de omgeving en een bepaalde plaats in de gemeenschap te verkrijgen.
‘Commons’ kunnen worden opgevat als (plaatsen van) affectieve sociaal-natuurontmoetingen (Singh, 2017, p. 754). In het Torekesproject gaat het dan vooral om de Site en het Witte Kaproenenplein. Die gedeelde plekken fungeren als ‘gemeenschappelijkheid’ tussen mensen met een vaak erg uiteenlopend profiel (Depraetere et al., 2014). Precies omdat plaats vaak het enige is wat bewoners uit een superdiverse wijk met elkaar delen, vormt de betrokkenheid op die gedeelde plaatsen een basis voor nieuwe vormen van solidariteit. Het Torekesproject stimuleert positieve ontmoetingen in de publieke ruimte en op die manier ook de ontwikkeling van een meer hechte sociale gemeenschap van diverse wijkbewoners. Het project poogt vrijwilligers het inzicht bij te brengen dat ze deze plekken als gelijken delen, en slaagt er op die manier in de voorwaarde van pluraliteit te erkennen.
Wanneer die bewoners zich de publieke ruimte als gedeelde eigenaars toe-eigenen, krijgt die sociale gemeenschap ook een politieke dimensie. De Site is ‘hun’ ruimte en het Witte Kaproenenplein ‘hun’ plein die ze zelf inrichten en onderhouden. De sterke deelname van een zeer diverse groep vrijwilligers met een kwetsbare positie stelt de bestaande ‘normale’ orde in vraag en de vele discussies die daaruit volgen over deelname, verloning en het realiseren van sociale grondrechten reflecteren wensen en verwachtingen met betrekking tot sociaal-economische inclusie en herverdeling (Depraetere et al., 2014). Met die discussies erkent men de tweede voorwaarde van actie, nataliteit. Vrijwilligers ervaren dat hun deelname, hun actie, blijk geeft van het potentieel voor verandering dat elk van hen biedt. Met die discussies tracht men dan ook gebruik te maken van dat potentieel.
Op dit punt gekomen zou Singh (2017) spreken over het creëren van nieuwe ‘commons’ door terugwinning, toe-eigening van de wijk. Deze creatie is een alternatieve vorm van productie, stelt Singh, één die we kunnen verbinden met Arendt’s actie, met blijvende gevolgen voor publieke doeleinden. Mensen gaan zich fier voelen over hun wijk en het imago van de buurt verbetert. Zeker voor deelnemers met een kwetsbaar profiel stimuleren de Torekes het gevoel bij de buurt te horen. Die relatie met de omgeving, met de ‘commons’, en de plaats die men krijgt/opneemt in de gemeenschap, brengt een nieuw soort subjectiviteit met zich mee. Singh stelt namelijk dat denken en voelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (2017, p. 759). Wat men voelt heeft een impact op hoe men denkt. Als men zich fier voelt over de wijk, beïnvloedt dat gevoel hoe men over die wijk en zichzelf als deel uitmakend van die wijk denkt. Het Torekesproject op de Site en het Witte Kaproenenplein maakt dus affectieve sociaal-natuurrelaties mogelijk die een subjectiviteit, specifiek die van “being in common” met anderen, kunnen bevorderen. De ‘commons’ zijn het terrein van een nieuwe soort individuatie, waarin men gaat denken over het zelf als verstrikt met de rest van de wereld (Singh, 2017, p.764).
CONCLUSIE
Het uitbreiden van dit project lijkt dan ook een waardevolle onderneming, maar daar dienen enkele bedenkingen bij gemaakt te worden. Zoals Arendt de pluraliteit en nataliteit als voorwaarden voor actie beschreef, wordt het duidelijk hoe het project zijn betekenis kan verliezen en gereduceerd kan worden tot een magere poging tot armoedebestrijding. Ik pleit daarom om af te zien van een herwaardering van de Torekes-valuta. De vergoeding biedt dan wel een stimulans om initieel deel te nemen, het zijn de gemeenschap en de banden die men creëert, het spreekrecht en de inspraak die men krijgt in de vormgeving van de gedeelde plekken, de kans om voor de wijk te zorgen, die mensen doen terugkomen. Deelnemers komen voor Torekes zodat ze voor zichzelf kunnen zorgen, maar blijven om voor elkaar te zorgen. Een uitbreiding naar de hele stad Gent zal daarnaast niet zomaar kunnen vanuit een globale benadering. Om de subjectiviteit van “being in common” met anderen te kunnen verwezenlijken moet dat ook echt in die “commons” kunnen plaatsvinden. Meer dan een globale uitbreiding van het project lijkt het daarom geschikter om meerdere kleinschalige wijkprojecten op te zetten, elk specifiek gericht op en gevormd door de bewoners van die omgeving, opdat men de inspraak, en het openbare overleg niet verliest.
Het Torekesproject biedt een veelzijdigheid aan kansen in het creëren van een gemeenschap waarin mensen solidair zijn en in relatie treden met elkaar en met de omgeving. Een gemeenschap die opgewassen is tegen complicaties omtrent hedendaagse kwesties als duurzaamheid en superdiversiteit en bovenal een gemeenschap die in gesprek gaat, waarin leden elkaar erkennen, om mekaar geven en voor de omgeving willen zorgen.
Het uitbreiden van dit project lijkt dan ook een waardevolle onderneming, maar daar dienen enkele bedenkingen bij gemaakt te worden. Zoals Arendt de pluraliteit en nataliteit als voorwaarden voor actie beschreef, wordt het duidelijk hoe het project zijn betekenis kan verliezen en gereduceerd kan worden tot een magere poging tot armoedebestrijding. Ik pleit daarom om af te zien van een herwaardering van de Torekes-valuta. De vergoeding biedt dan wel een stimulans om initieel deel te nemen, het zijn de gemeenschap en de banden die men creëert, het spreekrecht en de inspraak die men krijgt in de vormgeving van de gedeelde plekken, de kans om voor de wijk te zorgen, die mensen doen terugkomen. Deelnemers komen voor Torekes zodat ze voor zichzelf kunnen zorgen, maar blijven om voor elkaar te zorgen. Een uitbreiding naar de hele stad Gent zal daarnaast niet zomaar kunnen vanuit een globale benadering. Om de subjectiviteit van “being in common” met anderen te kunnen verwezenlijken moet dat ook echt in die “commons” kunnen plaatsvinden. Meer dan een globale uitbreiding van het project lijkt het daarom geschikter om meerdere kleinschalige wijkprojecten op te zetten, elk specifiek gericht op en gevormd door de bewoners van die omgeving, opdat men de inspraak, en het openbare overleg niet verliest.
Het Torekesproject biedt een veelzijdigheid aan kansen in het creëren van een gemeenschap waarin mensen solidair zijn en in relatie treden met elkaar en met de omgeving. Een gemeenschap die opgewassen is tegen complicaties omtrent hedendaagse kwesties als duurzaamheid en superdiversiteit en bovenal een gemeenschap die in gesprek gaat, waarin leden elkaar erkennen, om mekaar geven en voor de omgeving willen zorgen.
REFERENTIES
- Arendt, H. (1958). The human condition. Chicago, IL: University of Chicago Press.
- Arendt, H. (2007). The crisis in education. In R. Curren (Red.), Philosophy of education: An
anthology (pp. 188-192). Oxford, England: Blackwell. - Depraetere, A. (2014). De Torekes, een pasmunt voor buurtzorg. Geraadpleegd op 16 januari
2023, van http://www.solidariteitdiversiteit.be/praktijkenbank.php?case=4 - Depraetere, A., Van Bouchaute, B., Vandenabeele, J., & Stijn Oosterlynck (2014). Rapport
retrospectieve case study: Complementaire munt de Torekes in Rabot-Blaisantvest,
Gent. Geraadpleegd op 16 januari 2023, van
http://www.solidariteitdiversiteit.be/uploads/docs/cases/torekesdef.pdf - Kreber, C. (2015). Transforming Employment-Oriented Adult Education to Foster Arendtian Action. Adult Education Quarterly, 65(2), 100–115. https://doi.org/10.1177/0741713614566674
- Singh, N. M. (2017). Becoming a commoner: The commons as sites for affective socio-nature
encounters and co-becomings. Ephemera: Theory & Politics in
Organization,17(4), 1– 17.