Examenpaper van Enya Brynaert
INLEIDING
De samenleving waarin we leven bevindt zich in een paradox. De maatschappij wordt in stijgende lijn gekenmerkt door superdiversiteit; een term in het leven geroepen door Steven Vertovec (2007) met als doel een nieuwe fase in de migratie en demografie aan te kaarten. De samenleving heeft op amper een halve eeuw tijd een shift doorgemaakt van etnisch-cultureel divers te zijn naar een immigratiesamenleving. (Vandenabeele & Torenbosch, 2022) Tegelijkertijd komen we in zeer beperkte mate in contact met mensen die anders zijn. In het onderwijs wordt al heel snel een “filterproces” in gang gezet van mensen die “niet geschikt zouden zijn voor het hoger onderwijs”, waarna zij afgezonderd van ‘zij die dat wel zouden zijn’ worden geschoold. Evenwel is de universiteit – helaas? – een bijeenkomst van grotendeels witte jongeren uit de hogere klassen van de samenleving. Hoe kunnen we er voor zorgen dat we in ons dagelijks leven toch in contact komen met mensen die anders zijn dan ons?
De praktijk die ik beschrijf doet een poging tegen de stroom in te zwemmen: een engagement van zorg opnemen voor een onbekende medemens met een nog onbekendere – en op het eerste zicht grotendeels verschillende – achtergrond. Het is een zorgpraktijk op een zeer alledaagse manier, die bovendien niet geïnstitutionaliseerd of geëconomiseerd is in een marktdenken. Dit is het verhaal van Sharma’arke, Johan en zijn gezin.
DE ZORGPRAKTIJK
Sharma’arke kwam in 2018 als zestienjarige jongen alleen van Somalië naar België. Hopeloos – maar tegelijkertijd ongelofelijk dapper – op zoek naar een veiligere thuis. Minderjarige vluchtelingen die in Vlaanderen terecht komen, probeert men telkens van een volwassen voogd te voorzien. De voogd heeft als taak de financiën te beheren van deze jongen, administratieve begeleiding in functie van de asiel-aanvraagprocedure, gaat mee op zoek naar een school en een eventuele woning, … Serge neemt deze taak op zich voor Sharma’arke. Hierbij aansluitend probeert Serge ook een peter en/of meter te zoeken voor elk van de tien vluchtelingen onder zijn hoede. Serge vroeg aan Johan of hij dit engagement eventueel wou opnemen, waarna Johan geen minuut twijfelde. De peter heeft een heel andere rol dan de voogd, nl. een sociale thuis bieden voor Sharma’arke, zijn Nederlands oefenen op een manier die niet school gerelateerd is, … Dit op eenvoudige en zeer alledaagse manieren, bv. samen tv-kijken, iets koken en eten, een bezoekje aan de dierentuin, samen een voetbalmatch bijwonen, … Belangrijk is dat dit peterschap geen “officiële invulling” heeft: Johan wordt hier in geen enkele vorm voor tegemoet gekomen en heeft geen invloed in hoe de asielprocedure verder verloopt.
De samenleving waarin we leven bevindt zich in een paradox. De maatschappij wordt in stijgende lijn gekenmerkt door superdiversiteit; een term in het leven geroepen door Steven Vertovec (2007) met als doel een nieuwe fase in de migratie en demografie aan te kaarten. De samenleving heeft op amper een halve eeuw tijd een shift doorgemaakt van etnisch-cultureel divers te zijn naar een immigratiesamenleving. (Vandenabeele & Torenbosch, 2022) Tegelijkertijd komen we in zeer beperkte mate in contact met mensen die anders zijn. In het onderwijs wordt al heel snel een “filterproces” in gang gezet van mensen die “niet geschikt zouden zijn voor het hoger onderwijs”, waarna zij afgezonderd van ‘zij die dat wel zouden zijn’ worden geschoold. Evenwel is de universiteit – helaas? – een bijeenkomst van grotendeels witte jongeren uit de hogere klassen van de samenleving. Hoe kunnen we er voor zorgen dat we in ons dagelijks leven toch in contact komen met mensen die anders zijn dan ons?
De praktijk die ik beschrijf doet een poging tegen de stroom in te zwemmen: een engagement van zorg opnemen voor een onbekende medemens met een nog onbekendere – en op het eerste zicht grotendeels verschillende – achtergrond. Het is een zorgpraktijk op een zeer alledaagse manier, die bovendien niet geïnstitutionaliseerd of geëconomiseerd is in een marktdenken. Dit is het verhaal van Sharma’arke, Johan en zijn gezin.
DE ZORGPRAKTIJK
Sharma’arke kwam in 2018 als zestienjarige jongen alleen van Somalië naar België. Hopeloos – maar tegelijkertijd ongelofelijk dapper – op zoek naar een veiligere thuis. Minderjarige vluchtelingen die in Vlaanderen terecht komen, probeert men telkens van een volwassen voogd te voorzien. De voogd heeft als taak de financiën te beheren van deze jongen, administratieve begeleiding in functie van de asiel-aanvraagprocedure, gaat mee op zoek naar een school en een eventuele woning, … Serge neemt deze taak op zich voor Sharma’arke. Hierbij aansluitend probeert Serge ook een peter en/of meter te zoeken voor elk van de tien vluchtelingen onder zijn hoede. Serge vroeg aan Johan of hij dit engagement eventueel wou opnemen, waarna Johan geen minuut twijfelde. De peter heeft een heel andere rol dan de voogd, nl. een sociale thuis bieden voor Sharma’arke, zijn Nederlands oefenen op een manier die niet school gerelateerd is, … Dit op eenvoudige en zeer alledaagse manieren, bv. samen tv-kijken, iets koken en eten, een bezoekje aan de dierentuin, samen een voetbalmatch bijwonen, … Belangrijk is dat dit peterschap geen “officiële invulling” heeft: Johan wordt hier in geen enkele vorm voor tegemoet gekomen en heeft geen invloed in hoe de asielprocedure verder verloopt.
DE WAARDE IN HET "HET SAMEN"
Singh (2017) beschrijft de mens, in tegenstelling tot Hardin, niet als louter rationeel wezen. Eerder wordt de focus gelegd op een bepaalde manier van betrokkenheid: in het geval van Singh tussen mensen en een bos. Ook in deze praktijk is een vorm van betrokkenheid aanwezig die ingaat tegen het genormaliseerd economisch winststreven: er zit een waarde in het samenkomen tussen Sharma’arke, Johan en zijn gezin. Het is de levenskracht die beide partijen halen uit het samen eenvoudige en zeer alledaagse activiteiten doen die van onschatbare waarde is.
De zorgpraktijk van Johan voor Sharma’arke kan gezien worden als een vorm van affectief werk. Doorheen de alledaagse handelingen die ze samen doen, ontstaat er een soort van collectiviteit die de verschillende actoren niet onverschillig laat: ze raken (‘to affect’) elkaar. We kunnen spreken van een relationele kracht die tussen de lichamen van Johan(’s gezin) en Sharma’arke stroomt en hun handelingsvermogen vergroot. Eenvoudige activiteiten zoals een kijkje nemen in Planckendael brengen erg veel verbintenis en bijgevolg ook levenskracht en -vreugde met zich mee. Het is een gevoel dat door Spinoza als ‘conatus’ omschreven wordt. Als onderzoeker kan ik dit niet rationeel beschrijven; wel ervaar ik dit gevoel wanneer Johan over Sharma’arke met zo veel liefde en bewondering vertelt.
Een aantal randvoorwaarden om affectief werk volledig tot zijn recht te laten komen, kunnen vanuit Singh (2017) geformuleerd worden. Om te raken én geraakt te worden, is het van uiterst belang dat men open staat voor de wereld en voor de mogelijkheid getransformeerd te worden. Het vraagt moed om je open te stellen voor het onbekende, nóg meer om dit onbekende een kans te geven om je te raken en je te laten beïnvloeden in de persoon die je wordt. De uitbreiding van de uitspraak van Descartes door Singh (2017) is in deze praktijk helemaal op zijn plaats: “Ik voel, ik denk en ik verhoud me tot, dus ik word”. Ik sprak met Johan, die beschrijft dat Sharma’arke op zo’n jonge leeftijd met een bepaalde, zeer moedige en hoopvolle, maar tegelijkertijd ook treurige houding in het leven staat. Dat zet hem elke keer weer aan het denken en heeft invloed in de persoon die Johan aan het worden is. Op dezelfde manier heeft ook Johan invloed in hoe Sharma’arke als persoon gevormd wordt. Worden doet men duidelijk samen.
Een tweede voorwaarde is dat Sharma’arke en Johan niet werken naar een vooraf gedefinieerd einddoel, maar wel dit voortdurend proces van worden ondergaan. Vaak weten zowel Johan, als Sharma’arke niet wat er de dag van een bezoekje zal gebeuren. Het enige wat zeker is, is de gevoeligheid en bezorgdheid voor het welzijn van de ander waarmee ze (steeds meer) relationeel verbonden zijn. Ook op langere termijn is er geen strikt einddoel: hoe lang Sharma’arke en Johan elkaar nog zullen zien in de toekomst werd niet vastgelegd, evenals de periodiciteit er van.
Door deze praktijk ontstaat er een prachtige gemeenschap van vluchtelingen en niet-vluchtelingen (Serge, Sharma’arke, Johan’s gezin en alle andere mensen betrokken bij de alledaagse activiteiten). Er valt op te merken dat in het vormen van deze gemeenschap, net zoals bij Singh (2017) geen sprake is van het proces van ‘individuation’, wat wil zeggen dat de persoonlijke kenmerken van deze personen verdwijnen in de massa. Het tegengestelde is echter waar: hoe meer de gemeenschap vorm krijgt, hoe meer betrokkenheid en bewondering er is voor elkaars persoonlijke kenmerken en verschillen.
DE WEERSTAND EN BIJHORENDE CURIOSITEIT IN/VAN HET ONBEKENDE SAMEN
Indien we aan de hand van de inzichten van Sennett (2011) verder inzoomen op de activiteiten die ik tot hiertoe ‘alledaags’ heb genoemd, komen we tot een diepgaandere analyse van de praktijk en zijn meerwaarde. Sennett (2011) beschrijft het werken met weerstand bij het spelen van een cello. Ik denk dat zijn inzichten ook toegepast kunnen worden op het (wederzijds) raken, vormen en worden van mensen. Zoals al eerder aangehaald, hebben de mensen die deze praktijk vormgeven een compleet andere achtergrond en situatie. Johan beschrijft dat het elke keer weer een bepaald gevoel van spanning opwekt om iets te doen met Sharma’arke. Dit omdat hij op voorhand niet weet wat Sharma’arke van de activiteit zal vinden, hoe hij er op zal reageren en welke gesprekken er naar boven zullen drijven. Johan zal zich elke keer weer ‘riskeren’ om mogelijks iets ‘verkeerd’ te doen of te zeggen; iets waarop Sharma’arke niet op de verwachte manier zal reageren. Hetzelfde geldt uiteraard in de omgekeerde richting. Bepaalde uitspraken, gebruiken en/of gewoontes zouden op een bepaalde manier kunnen worden geïnterpreteerd waar de andere zich niet prettig bij voelt. Uit deze onverwachte manieren van reageren, kunnen ontzettend boeiende gesprekken ontstaan. Het is net deze mogelijke weerstand die ze elkaar kunnen bieden, die curiositeit toelaat en waarmee het leerproces voor hen beide helemaal open ligt. Belangrijk is dus om deze weerstand die mensen elkaar te bieden hebben niet uit de weg te ruimen, maar wel via een minimale kracht mee aan de slag te gaan. Net hier zit volgens mij de waarde in het ontmoeten van mensen met een radicaal andere achtergrond dan de jouwe.
De nodige ‘minimale kracht’ kan worden ingevuld met het idee dat je deze horizon verweidende gesprekken niet kan forceren. Sennett (2011) beschrijft een wereld waarin de luistervaardigheden van mensen zwak zijn: we nemen niet veel op van wat er tegen ons gezegd wordt. Het kan echter bijzonder leerrijk zijn je te laten verrassen door wat de andere te zeggen heeft, hieruit een respectvol gesprek te laten ontstaan waarbij men écht luistert naar de medemens. Door radicaal open te staan voor wat de andere je te zeggen/leren heeft, ga je in tegen het proces van internalisatie waardoor onze hedendaagse maatschappij gekenmerkt wordt. Internalisatie wil zeggen dat je te veel focust op wat je zelf denkt en ervaart en dus in zeer beperkte mate bezig bent met de medemens. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot idealisering: denken en handelen vanuit ideaalbeelden.
In deze praktijk zou dit concreet kunnen betekenen dat Johan en Sharma’arke beiden zullen handelen in ideeën van “Ik denk dat ik me zo moet gedragen volgens het ideaalbeeld van Westerling”, “Mensen van Afrika hebben dit niet graag dus ik zal dat ook niet doen”, … . Hier tegenover zet ik het echt open staan, zich riskeren aan de mogelijkheid om ‘fouten’ te maken en deze te kunnen recht zetten. Dit is volgens mij de kern van leren, raken en geraakt kunnen worden. Een manier om dit tegen te gaan is door het “inner” en “outer” op één lijn te leggen: geloven en denken dat men er voor open staat is een eerste stap, hiernaar handelen en dit zo gepercipieerd laten worden door anderen een broodnodige aanvulling. Alleen zo staat men echt open om geraakt te worden en “in touch” te zijn met de wereld en de (onbekende) medemens.
Samen worden is geen eenvoudig, rechttoe rechtaan fenomeen. Er zit ten slotte een soort van ambiguïteit in die moet worden erkend en moet worden toegestaan. Sharma’arke is niet alleen een politiek vluchteling, iemand met enkel en alleen een Somalische achtergrond, … . Wel zijn dat één van de vele kenmerken van zijn identiteit. Hij is ook een grote dierenvriend, een broer en zoon, een voetbalfan, … Wanneer je hier nog eens de invloeden die Johan(‘s) gezin bij aanvult, wordt Sharma’arke ook een persoon die graag frietjes eet, graag naar het tv-programma ‘Thuis’ kijkt, … Hetzelfde geldt voor Johan – de op het eerste zicht witte westerling met een typisch gezin – , die onder de invloed van Sharma’arke meer is gaan houden van dieren, … Het is van groot belang dat bij het “samen worden” deze verschillende aspecten van een persoon in rekening worden geacht en dat Sharma’arke niet vereenvoudigd wordt tot het enkel ‘zijn van een politieke vluchteling’. Opnieuw zijn dit randvoorwaarden om affectief werk te laten slagen.
TEGEN DE STROOM IN ZWEMMEN
Simondon heeft het over het proces van ‘individuation’, maar ook Sennett (2011) beschrijft het effect van bv. online chatrooms die er voor zorgen dat je blijft draaien in je eigen gedachten en weinig weerstand te verduren krijgt. Ik geloof dat zorg opnemen voor een vluchteling op een heel alledaagse wijze een manier kan zijn om verder te gaan dan de ‘bekende’ bubbel waarin we ons vaak bevinden. Men komt niet meer veel in contact met “andere soorten mensen”. Hierdoor bevinden we ons vaak ‘out of touch’ met de wereld.
Deze praktijk zwemt tegen de stroom in. Door zorg op te nemen voor iemand met een totaal andere achtergrond en zich te ‘riskeren’ aan het maken van fouten, kan men leren van de andere en de onbekende medemens. Ik geloof dat we dit tegenwoordig te weinig doen. We komen eerst en vooral in zeer beperkte mate in contact met andere soort mensen, en als we dit al doen zijn processen van idealisering en internalisatie alom aanwezig. Johan doet een poging dit niet te doen en open te staan voor de wereld en het onbekende. Verder zou ik dus graag een pleidooi houden voor praktijken zoals deze: na een COVID-periode waarin we gewend geraakten aan “in bubbels leven”, mag er naar mijn gevoel een periode ontstaan waar we radicaal uit deze bubbels breken. Onze wereld zou een mooiere en vooral verdraagzamere plek zijn.
Singh (2017) beschrijft de mens, in tegenstelling tot Hardin, niet als louter rationeel wezen. Eerder wordt de focus gelegd op een bepaalde manier van betrokkenheid: in het geval van Singh tussen mensen en een bos. Ook in deze praktijk is een vorm van betrokkenheid aanwezig die ingaat tegen het genormaliseerd economisch winststreven: er zit een waarde in het samenkomen tussen Sharma’arke, Johan en zijn gezin. Het is de levenskracht die beide partijen halen uit het samen eenvoudige en zeer alledaagse activiteiten doen die van onschatbare waarde is.
De zorgpraktijk van Johan voor Sharma’arke kan gezien worden als een vorm van affectief werk. Doorheen de alledaagse handelingen die ze samen doen, ontstaat er een soort van collectiviteit die de verschillende actoren niet onverschillig laat: ze raken (‘to affect’) elkaar. We kunnen spreken van een relationele kracht die tussen de lichamen van Johan(’s gezin) en Sharma’arke stroomt en hun handelingsvermogen vergroot. Eenvoudige activiteiten zoals een kijkje nemen in Planckendael brengen erg veel verbintenis en bijgevolg ook levenskracht en -vreugde met zich mee. Het is een gevoel dat door Spinoza als ‘conatus’ omschreven wordt. Als onderzoeker kan ik dit niet rationeel beschrijven; wel ervaar ik dit gevoel wanneer Johan over Sharma’arke met zo veel liefde en bewondering vertelt.
Een aantal randvoorwaarden om affectief werk volledig tot zijn recht te laten komen, kunnen vanuit Singh (2017) geformuleerd worden. Om te raken én geraakt te worden, is het van uiterst belang dat men open staat voor de wereld en voor de mogelijkheid getransformeerd te worden. Het vraagt moed om je open te stellen voor het onbekende, nóg meer om dit onbekende een kans te geven om je te raken en je te laten beïnvloeden in de persoon die je wordt. De uitbreiding van de uitspraak van Descartes door Singh (2017) is in deze praktijk helemaal op zijn plaats: “Ik voel, ik denk en ik verhoud me tot, dus ik word”. Ik sprak met Johan, die beschrijft dat Sharma’arke op zo’n jonge leeftijd met een bepaalde, zeer moedige en hoopvolle, maar tegelijkertijd ook treurige houding in het leven staat. Dat zet hem elke keer weer aan het denken en heeft invloed in de persoon die Johan aan het worden is. Op dezelfde manier heeft ook Johan invloed in hoe Sharma’arke als persoon gevormd wordt. Worden doet men duidelijk samen.
Een tweede voorwaarde is dat Sharma’arke en Johan niet werken naar een vooraf gedefinieerd einddoel, maar wel dit voortdurend proces van worden ondergaan. Vaak weten zowel Johan, als Sharma’arke niet wat er de dag van een bezoekje zal gebeuren. Het enige wat zeker is, is de gevoeligheid en bezorgdheid voor het welzijn van de ander waarmee ze (steeds meer) relationeel verbonden zijn. Ook op langere termijn is er geen strikt einddoel: hoe lang Sharma’arke en Johan elkaar nog zullen zien in de toekomst werd niet vastgelegd, evenals de periodiciteit er van.
Door deze praktijk ontstaat er een prachtige gemeenschap van vluchtelingen en niet-vluchtelingen (Serge, Sharma’arke, Johan’s gezin en alle andere mensen betrokken bij de alledaagse activiteiten). Er valt op te merken dat in het vormen van deze gemeenschap, net zoals bij Singh (2017) geen sprake is van het proces van ‘individuation’, wat wil zeggen dat de persoonlijke kenmerken van deze personen verdwijnen in de massa. Het tegengestelde is echter waar: hoe meer de gemeenschap vorm krijgt, hoe meer betrokkenheid en bewondering er is voor elkaars persoonlijke kenmerken en verschillen.
DE WEERSTAND EN BIJHORENDE CURIOSITEIT IN/VAN HET ONBEKENDE SAMEN
Indien we aan de hand van de inzichten van Sennett (2011) verder inzoomen op de activiteiten die ik tot hiertoe ‘alledaags’ heb genoemd, komen we tot een diepgaandere analyse van de praktijk en zijn meerwaarde. Sennett (2011) beschrijft het werken met weerstand bij het spelen van een cello. Ik denk dat zijn inzichten ook toegepast kunnen worden op het (wederzijds) raken, vormen en worden van mensen. Zoals al eerder aangehaald, hebben de mensen die deze praktijk vormgeven een compleet andere achtergrond en situatie. Johan beschrijft dat het elke keer weer een bepaald gevoel van spanning opwekt om iets te doen met Sharma’arke. Dit omdat hij op voorhand niet weet wat Sharma’arke van de activiteit zal vinden, hoe hij er op zal reageren en welke gesprekken er naar boven zullen drijven. Johan zal zich elke keer weer ‘riskeren’ om mogelijks iets ‘verkeerd’ te doen of te zeggen; iets waarop Sharma’arke niet op de verwachte manier zal reageren. Hetzelfde geldt uiteraard in de omgekeerde richting. Bepaalde uitspraken, gebruiken en/of gewoontes zouden op een bepaalde manier kunnen worden geïnterpreteerd waar de andere zich niet prettig bij voelt. Uit deze onverwachte manieren van reageren, kunnen ontzettend boeiende gesprekken ontstaan. Het is net deze mogelijke weerstand die ze elkaar kunnen bieden, die curiositeit toelaat en waarmee het leerproces voor hen beide helemaal open ligt. Belangrijk is dus om deze weerstand die mensen elkaar te bieden hebben niet uit de weg te ruimen, maar wel via een minimale kracht mee aan de slag te gaan. Net hier zit volgens mij de waarde in het ontmoeten van mensen met een radicaal andere achtergrond dan de jouwe.
De nodige ‘minimale kracht’ kan worden ingevuld met het idee dat je deze horizon verweidende gesprekken niet kan forceren. Sennett (2011) beschrijft een wereld waarin de luistervaardigheden van mensen zwak zijn: we nemen niet veel op van wat er tegen ons gezegd wordt. Het kan echter bijzonder leerrijk zijn je te laten verrassen door wat de andere te zeggen heeft, hieruit een respectvol gesprek te laten ontstaan waarbij men écht luistert naar de medemens. Door radicaal open te staan voor wat de andere je te zeggen/leren heeft, ga je in tegen het proces van internalisatie waardoor onze hedendaagse maatschappij gekenmerkt wordt. Internalisatie wil zeggen dat je te veel focust op wat je zelf denkt en ervaart en dus in zeer beperkte mate bezig bent met de medemens. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot idealisering: denken en handelen vanuit ideaalbeelden.
In deze praktijk zou dit concreet kunnen betekenen dat Johan en Sharma’arke beiden zullen handelen in ideeën van “Ik denk dat ik me zo moet gedragen volgens het ideaalbeeld van Westerling”, “Mensen van Afrika hebben dit niet graag dus ik zal dat ook niet doen”, … . Hier tegenover zet ik het echt open staan, zich riskeren aan de mogelijkheid om ‘fouten’ te maken en deze te kunnen recht zetten. Dit is volgens mij de kern van leren, raken en geraakt kunnen worden. Een manier om dit tegen te gaan is door het “inner” en “outer” op één lijn te leggen: geloven en denken dat men er voor open staat is een eerste stap, hiernaar handelen en dit zo gepercipieerd laten worden door anderen een broodnodige aanvulling. Alleen zo staat men echt open om geraakt te worden en “in touch” te zijn met de wereld en de (onbekende) medemens.
Samen worden is geen eenvoudig, rechttoe rechtaan fenomeen. Er zit ten slotte een soort van ambiguïteit in die moet worden erkend en moet worden toegestaan. Sharma’arke is niet alleen een politiek vluchteling, iemand met enkel en alleen een Somalische achtergrond, … . Wel zijn dat één van de vele kenmerken van zijn identiteit. Hij is ook een grote dierenvriend, een broer en zoon, een voetbalfan, … Wanneer je hier nog eens de invloeden die Johan(‘s) gezin bij aanvult, wordt Sharma’arke ook een persoon die graag frietjes eet, graag naar het tv-programma ‘Thuis’ kijkt, … Hetzelfde geldt voor Johan – de op het eerste zicht witte westerling met een typisch gezin – , die onder de invloed van Sharma’arke meer is gaan houden van dieren, … Het is van groot belang dat bij het “samen worden” deze verschillende aspecten van een persoon in rekening worden geacht en dat Sharma’arke niet vereenvoudigd wordt tot het enkel ‘zijn van een politieke vluchteling’. Opnieuw zijn dit randvoorwaarden om affectief werk te laten slagen.
TEGEN DE STROOM IN ZWEMMEN
Simondon heeft het over het proces van ‘individuation’, maar ook Sennett (2011) beschrijft het effect van bv. online chatrooms die er voor zorgen dat je blijft draaien in je eigen gedachten en weinig weerstand te verduren krijgt. Ik geloof dat zorg opnemen voor een vluchteling op een heel alledaagse wijze een manier kan zijn om verder te gaan dan de ‘bekende’ bubbel waarin we ons vaak bevinden. Men komt niet meer veel in contact met “andere soorten mensen”. Hierdoor bevinden we ons vaak ‘out of touch’ met de wereld.
Deze praktijk zwemt tegen de stroom in. Door zorg op te nemen voor iemand met een totaal andere achtergrond en zich te ‘riskeren’ aan het maken van fouten, kan men leren van de andere en de onbekende medemens. Ik geloof dat we dit tegenwoordig te weinig doen. We komen eerst en vooral in zeer beperkte mate in contact met andere soort mensen, en als we dit al doen zijn processen van idealisering en internalisatie alom aanwezig. Johan doet een poging dit niet te doen en open te staan voor de wereld en het onbekende. Verder zou ik dus graag een pleidooi houden voor praktijken zoals deze: na een COVID-periode waarin we gewend geraakten aan “in bubbels leven”, mag er naar mijn gevoel een periode ontstaan waar we radicaal uit deze bubbels breken. Onze wereld zou een mooiere en vooral verdraagzamere plek zijn.
REFERENTIES
- Sennett, R. (2011). Out of touch. Premsela Lecture: Amsterdam, The Netherlands, 2-13
- Singh, N. (2017). Becoming a commoner: The commons as sites for affective socio-nature encounters and cobecomings.
- Vandenabeele, J., & Torenbosch, J. (2022). Gemeenschapseducatie en publieke pedagogiek [Slide show; Toledo].